27 drukt. Het Neerlands zeewezen wordt tot vervelens toe geprezen. De figuren zijn clichématig te noemen: Ankergrond is lichtgelovig en eigenzinnig, Schram is de door en door slechte snoever, lasteraar en mooiprater, Cornelia de welopgevoede en verliefde dochter, Neeltje de verstand ige tante en Hendrik Prins de ideale matroos. Bok doet een poging de kapitein en de matroos zeemanstermen in de mond te leggen "dat spreekt als een roeper""ik zonk als een anker naar de diepte", "kapers op de kust","dat hem de haaijen verslinden"), maar over het algemeen is de dialoog stijf en deftig. Dat een oud—kapitein als Ankergrond zich laat misleid en door de praatjes van Schram, vind ik ongeloofwaar dig. Hij pocht op zijn heldendaden op de Schelde en in Antwerpen, maar Neeltje en Cornelia weten dat hij destijds op het kantoor der Marine te Vlissingen zat te schrijven. Ook maakt Bok niet duidelijk waarom Hendrik na Ankergrond "ter diepte van zes vademen waters opgezocht en gered" te hebben, zon haast heeft om weg te komen en niemand hem verteldt wie zijn redder was. Dat de brief bij Prins Hendrik zal belanden en dat Hendrik Prins de redder van zijn toekomstige schoonvader is, is erg voorspelbaar. Mijn laatste punt van kri tiek betreft het slot: het stuk na de ontknoping en afgang van Schram lijkt me te gerekt. 4.2 POSITIEF Dit blijspel moeten we echter in zijn tijd zien, in het bijzonder door de ogen van Helderse toeschouwers van rond 1835. Deze zag mis schien enkele toneelstukken per jaar en had zeker niet de lees en kijkerervaring van de hedendaagse bezoeker van toneelvoorstellingen. Voor zo iemand gelden bezwaren als voorspelbaar heid en clichématigheid van de figuren veel minder. Deze toeschouwer heeft duidelijke aanwijzingen nodig van de auteur om vermoedens te krijgen over de afloop van het verhaal en daardoor in spanning te raken. het ronkend—romantische en hoog dravende taalgebruik en het gemoraliseer zijn gebruike lijk in vele geschriften van die tijd en toeschouwers die weinig of niet lazen, kenden het van de kansel. Het voorlezen van een brief is een bekend procédé om de toeschouwer informatie te verschaffen. In dit stuk kont het voorlezen niet ge forceerd over. Neeltje ziet dat Cornelia een brief heeft geschreven en veronderstelt dat het een minnebrief is. Maar dat ontkent Cornelia. Dan kan ze hem dus wel vooi lezen. Aldus zet Bok op handige wijze meteen aan het begin van het blijspel het probleem uiteen, terwijl de brief een belangrijke tweede funktie vervult in het verde re verhaalverloop. Bok plaatst het verhaal heel duidelijk in het hier en nu van de toeschouwer. De Belgische Opstand (1830) en de Tiendaagse Veldtocht (1831) waren aktueel, (het eindverdrag is pas in 1839 gesloten), en ook de Franse overheersing lag nog vers in het geheugen. De familie van Neeltje is "onder de fransche overheersing in ver mogen en rang gedaald" en Bok laat Neeltje zeggen dat bijna alles wat uit Frankrijk en Belgie komt ver keerd voor ons is". Bok

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1988 | | pagina 29