6
ge: Oude Nijdorp, Nyeuue Nij-
dorp ende Winkel, 't Nieuelant
van St. Maerten en 't Oge.
In deze "bewoningstabelvalt
vooral de kolom "anno 1496"
op. Bij alle genoemde plaatsen
is een duidelijke, tijdelijke,
daling van het aantal haard
steden waar te nemen. De In—
formacie van 1514 geeft alleen
voor 't Niewelant van
St.Maerten en 't Oge een ver
klaring: resp. dijkdoorbraak
en zandverstuiving. Moeten we
voor de andere plaatsen het
antwoord zoeken in de meer al
gemene lands- en regionale
geschiedenis? Het lijkt erop.
In 1299 sterft het Hollandse
gravenhuis uit en wordt Hol
land, en daarmee ook West-
Friesland, geregeerd door
vreemde landsheren uit het
Henegouwse, Beierse, Bourgon
dische en Habsburgse huis. Het
gebied gaat deel uitmaken van
steeds grotere staatkundige
verbanden, maar komt ook
steeds meer in een uithoek te
liggen. De vorsten hebben veel
geld nodig voor hun, elkaar
snel opvolgende oorlogen, zo
dat de belastingen steeds
zwaarder worden zonder dat de
plaatselijke bevolking weet
waarom. In de Informacie
klagen de onder ede gehoorde
vertegenwoordigers der steden
en dorpen over de zware
financiële lasten die de
oorlogen van Utrecht en
Rotterdam met zich meebrengen;
vooral bij de steden komen de
oorlogen met Frankrijk ter
sprake. (Men doelt daarbij op
de Utrechtse oorlog van 1481
1483, de Jonker Fransen oorlog
van 1488 - 1490 - beide ople
ving in de zich voortslepende
Hoekse- en Kabeljauwse twisten
en de reeks oorlogen met
Frankrijk uit 1477, 1491,
Eind jaren tachtig wordt het
toch al kwetsbare en natte
West—Friesland getroffen door
zeven achtereenvolgende veel
te natte zomers, waardoor de
graanoogst volledig mislukt en
het vee ziek wordt en sterft.
Er heerst op grote schaal ar
moede en met name de platte
landsbevolking is ten einde
raad.
Tot overmaat van ramp voert de
Grote Raad der Nederlanden per
ordonnantie van 1 december
1489 een geldsanering (lees:
devaluatie) door, waarbij veel
oude gouden en zilveren munten
jV Sivqti. cVn JoJ'.t 'JJ.I A an'ltr $otcj(otlA<£w ejèbaftnih,
fcin vtiluCtcji Ctfu(4t -
op zeer korte termijn worden
afgeschaft en toegestane
munten flink in waarde vermin
deren. Onder de gegeven
omstandigheden een regelrechte
ramp
Maar de vorst blijft geld
nodig hebben en de belasting
pachters blijven dan ook het
"ruitersgeld" opeisen: een
maandelijkse, hoofdelijke,
d. w. z. voor rijk en arm gelij
ke, belasting ten behoeve van
het leger. Vooral hier begreep
niemand waarvoor hij moest
betalen, maar menigeen raakte