Al kromde je je rug om de weerwolf te weerhouwen, al deed je
wat terug,
toch zette hij z'n klauwen in je zij, of beet. Jij steunde,
kreunde, streed.
Daar waar de grote wonden vielen, tekenen zich nog de wielen.
Zodra 't klotsend water van de Zijpe zweeg, 't getij was lam
gelegd
voorgoed was uitgebannen, de functie aan je voorland was ont
nomen
en 't lichtend baken van Sint Maarten donker bleef; haar
schijnsel niet meer kwam,
verlegden ook de vissermannen van ons dorp en die van
Krabbendam
hun platte bomen naar and're stromen.
Dat heb jij meegemaakt, maar 't heeft je verder niet
geraakt
Getijen kunnen keren.
Nu waakt de Hondsbos' over ons, mag die 't voor jou proberen.
Hij kwijt zich verder van jou taak en lig jij slechts als wacht
in slaap.
Je eeuwenoude hart klopt al ontel'bre jaren,
wie denkt daaraan als je je ziet in 't fijn-wit lentekleed van
f luitekruid
en gele morgenster.
Dan denk je aan een jonge bruid,
niet aan een oud-aftandse knar met grijze haren.
Ontelbaar ook zijn de geslachten en 't tal van mensen,
die al die klei en grond naar deze plek toe brachten
omdat ze zich geborgen wensen.
Wie heeft in eerste aanleg je gemaakt? Wie heeft er over jou
gewaakt
Er zijn zo vele dingen, die op een antwoord dringen, maar dat
niemand krijgt,
omdat iedereen - ook jij - in alle talen zwijgt