Al kromde je je rug om de weerwolf te weerhouwen, al deed je wat terug, toch zette hij z'n klauwen in je zij, of beet. Jij steunde, kreunde, streed. Daar waar de grote wonden vielen, tekenen zich nog de wielen. Zodra 't klotsend water van de Zijpe zweeg, 't getij was lam gelegd voorgoed was uitgebannen, de functie aan je voorland was ont nomen en 't lichtend baken van Sint Maarten donker bleef; haar schijnsel niet meer kwam, verlegden ook de vissermannen van ons dorp en die van Krabbendam hun platte bomen naar and're stromen. Dat heb jij meegemaakt, maar 't heeft je verder niet geraakt Getijen kunnen keren. Nu waakt de Hondsbos' over ons, mag die 't voor jou proberen. Hij kwijt zich verder van jou taak en lig jij slechts als wacht in slaap. Je eeuwenoude hart klopt al ontel'bre jaren, wie denkt daaraan als je je ziet in 't fijn-wit lentekleed van f luitekruid en gele morgenster. Dan denk je aan een jonge bruid, niet aan een oud-aftandse knar met grijze haren. Ontelbaar ook zijn de geslachten en 't tal van mensen, die al die klei en grond naar deze plek toe brachten omdat ze zich geborgen wensen. Wie heeft in eerste aanleg je gemaakt? Wie heeft er over jou gewaakt Er zijn zo vele dingen, die op een antwoord dringen, maar dat niemand krijgt, omdat iedereen - ook jij - in alle talen zwijgt

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1987 | | pagina 22