Negentig jaar elektriciteitsnet in de polder
Meterkast met jkV/220V transformator.
Instabiel net
De inmiddels goedkope elektromotor werd
steeds meer toegepast als aandrijving voor sor
teermachines, transportbanden, lossystemen op
vierwielige platte wagens, bietensnijmachines
en ontsmettingstrommels.
Het net uit 1938 was niet geschikt de energie te
leveren voor al deze nieuwe toepassingen. Het
resultaat was een instabiel elektriciteitsnet: als
rond het middaguur in de keuken de warme
maaltijd werd bereid op het elektrisch fornuis
hoefde je de elevator in de schuur niet uit te zet
ten. Deze stopte vanzelf.
De tractor stond buiten opgesteld voor de luch
tinlaat van de ventilator. Rondom de tractor
waren asbest platen aangebracht, de aangezo
gen lucht werd tussen de asbest platen langs
het warme motorblok geleid en hierdoor opge
warmd. Bij de gemengde bedrijven nam de be
hoefte aan elektriciteit toe door het gebruik van
de melkmachine.
slaan en te drogen. Om een silo te vullen werd
gebruik gemaakt van een elevator (jakobslad
der) en om de verwarmde lucht te verplaatsen
was een ventilator noodzakelijk. Het maximale
vermogen van de benodigde elektromotoren
werd echter bepaald door de transformator in
de meterkast van de boerderij: 3kW. Wilde men
meer vermogen, dan moest er worden gezocht
naar een alternatief.
In 1957 werd bij de heer Dirk Mansholt aan de
Molenweg de eerste ‘graan droog- en opslagin-
richting’ op een boerderij in gebruik genomen.
Om geen last te hebben van de beperking van
het elektriciteitsnet werd voor de aandrijving
van de ventilator een oude trekker gebruikt. Een
bijkomend voordeel was dat de lucht kon wor
den opgewarmd via de warmte van het motor
blok.
Het was inmiddels duidelijk dat het éénfase-
wisselstroomnet van de ‘zuinige’ vooroorlogse
jaren plaats moest maken voor een driefasen
‘draaistroomnet’ wat in de rest van het land de
normaalste zaak van de wereld was.
De kosten voor de aanleg van dit net - geraamd
op FL. 7000,- per boerderij - waren dusdanig
hoog dat de Gedeputeerde Staten geen mo
gelijkheid zagen dit mee te nemen in de ont
werpbegroting van 1960. Men beschouwde
dit praktisch als ‘geheel onrendabel’. Voor de
tweede keer werd aangeklopt bij het Rijk. Aan
het ministerie van Verkeer en Waterstaat werd
de vraag gesteld ‘of het niet op de weg van het
Rijk ligt de middelen beschikbaar te stellen om
aan de verlangens van de via de landbouworga
nisaties geuite wensen van de bevolking van de
Wieringermeer te kunnen voldoen’.
In 1960 werd ongeveer de helft van de veesta
pel in de Wieringermeer machinaal gemolken.
Hooi werd gedroogd met ventilatoren en er ont
stond steeds meer belangstelling voor het me
chanisch afvoeren van mest.
29ste jaargang 2021/2, nummer 89