Ja, dat was toen heel anders... Uit het levensverhaal van Albert Zuidhof Historisch Genootschap Wieringermeer De boerderij met het jaagpad voor de paarden links vooraan Albert mocht toen vaak mee als kleine jongen. En als het hard had gevroren konden ze schaat sen op het Damsterdiep. Na de ulo ging hij in het voorjaar bij de boer werken, dat liep van 15 maart tot december. Daar verdiende hij twaalf cent per uur: dus f 7,20 per week, bij zestig uur. In de winter, als er geen werk op het land was, ging hij op trekkercursus bij de Ford-garage in Appingedam. Daar leerde hij niet veel want de chef zei: ’Als ik jullie de fijne kneepjes leer hebben wij geen roest meer’. In de strenge winter van 1928-1929 moest er veel brandstof weggebracht worden. Een mud eierkolen kostte toen f 1,90 en antraciet bijna f 3,00. Vader had een kar daar konden tien zakjes op en als er sneeuw was gevallen kwam de grote slee van zolder. De jongens moesten dan voor de slee trekken en vader er achteraan. Het was zwaar werk maar ze kregen daarna roggebrood met spek. Ondertussen lag de schuit van vader wel dertien weken stil aan de wal. Pas half april viel de dooi in. Met twee paarden van boer Hof man en met de motor van de schuit aan werd toen een begin gemaakt om het ijs te breken; de volgende dag had Albert wel een zeer achter werk van het paardrijden. Het tweede jaar bij de boer verdiende hij f 9,00, het derde jaar f 11,50, het vierde jaar f 13,00 en de laatste zomer f 15,00 per week. Op zijn 19de kon hij kiezen, of helemaal in militaire dienst, of een jaar lang twee avonden in de week oefe- Zijn jeugdjaren Op de lagere school leerde Albert lezen met de taalboekjes van aap, noot, mies. En bij de meesters leerde hij flink schrijven en rekenen. Natuurlijk haalde hij wel eens kattenkwaad uit, maar verder deed hij goed zijn best en is nooit blijven zitten. In de zomervakantie liepen Albert en zijn broer naar Opa en Oma in Westeremden. Dan reden ze met Opa mee die turf rondbracht met paard en wagen. Zo waren die twee weken gauw voor bij. In de winter hielp hij zijn vader die kolenschip per was met de handel in brandstoffen zoals briketten, cokes, antraciet-eierkolen. Vanuit de boerderij werden de kolen in de trekschuit gela den, die voor het huis in het Damsterdiep lag en werden ze weggebracht naar de stad Groningen. Op een snikhete dag in 1913 werd op 18 juli in Garrelsweer Albert Zuidhof geboren, als oudste van 11 kinderen. Een gewone jongen die het goed deed op de lagere school en de ulo. Hij zou zelfs wel onderwijzer kunnen worden, maar daar was geen geld voor. Na de ulo werkte hij bij boer Hofman en leerde er omgaan met paarden, trekker rijden, eggen, ploegen en cultiveren. Hier genoot Albert enorm van. 28ste jaargang 2020/3, nummer 87

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 2020 | | pagina 29