De sanering van de overvolle dorpskern zou
vroeger zijn begonnen, zonder het respect voor
de traditionele woonomgeving dat in de jaren
zeventig opgeld deed. Het aangezicht van het
dorp bleef per saldo ongewijzigd. Datzelfde
geldt voor de signatuur van de bevolking. In
1930 verwachtte de burgemeester van Wie-
ringerwaard nog dat alleen in het hoofddorp
scholen en kerkgebouwen zouden komen.
Vrijzinnige predikanten in de randgemeenten
maakten zich zorgen over de komst van een
niet-vrijzinnige bevolking in woonkernen aan
de rand van de Wieringermeer. Vanuit die zelf
de onjuiste inschatting vreesde de hervormde
kerkenraad van Barsingerhorn dat in Kolhorn
een christelijke school zou worden neerge
zet. Die zou daar als een splijtzwam werken.
Nieuwkomers van uitgesproken kerkelijke
richting bedreigden het 'fiere' (vrijzinnige)
karakter van de Westfriese samenleving. Het
was de nachtmerrie van migranten die de boel
overnemen.
Het bedijkingswerk zelf had wel blijvende be
tekenis voor Kolhorn. Het onderbrak een lange
reeks van jaren waarin de bevolking gestaag
terugliep. In 1930 werkte van de beroepsbevol
king van de gemeente Barsingerhorn (waarvan
Kolhorn deel uitmaakte) liefst 35 procent in
de bouwsector, vooral aan de dijken en slui
zen. Kampen voor vreemde arbeiders werden
opgetrokken. Van deze nieuwkomers zijn
sommigen later naar de Noordoostpolder ge
gaan, maar velen bleven. Begin 1948 deed een
socioloog onderzoek naar de herkomst van de
bevolking van Kolhorn, geboren voor 1934. Bij
na 40 procent kwam van buiten de provincie.
Drenten en Zeeuwen waren in Kolhorn spoe
dig losgeslagen van hun kerkelijke tradities.
In 1943 kwamen de ingenieurs van de Dienst,
bezig met plannen voor de zuidelijke IJssel-
meerpolders, tot het inzicht dat de ligging van
woonkernen op het oude land wel uitmaakt bij
de inrichting van een polder. In een interne
nota stond onomwonden dat van het begin af
het streven was geweest de Wieringermeer zo
snel mogelijk zelfvoorzienend te maken, onaf
hankelijk van het oude land. Voor de nieuwe
polders werd daar afstand van genomen. Voor
de Wieringermeer maakte het niet meer uit.
In 1954, met een oorlog en een bezetting
ertussen, waren op het gemeentehuis van
Barsingerhorn de zure ervaringen uit
de begintijd van de Wieringermeer
nog fris en fruitig. Dat bleek toen de
gemeente Elburg aan de vooravond
van de inpoldering van Oostelijk
Flevoland informeerde hoe het de
gemeente Barsingerhorn destijds was
vergaan. De bedijking van de Wie-
ringermeer betekende een gouden
tijd voor Kolhorn, met hoge lonen.
Ook het cafébedrijf bloeide. Maar de
gemeente bleef zitten met een groot
overschot aan arbeiders toen in de
Wieringermeer alleen huizen kwa
men voor degenen met vast werk. Die
'plakkers en klevers' kwamen vanaf
1932 bovenop een groot reservoir aan eigen
arbeidskrachten zonder werk. Er bestond ook
wrevel over de eigen bijdrage aan werkverschaf
fingsprojecten die de Wieringermeer ten goede
kwamen. Nog in 1954 klaagde een raadslid
dat er destijds in de nieuwe polder niet meer
woningen voor landarbeiders waren gebouwd.
Nu maakte zijn gemeente voor huisvesting in
Kolhorn kosten die eigenlijk thuis hoorden bij
Kijken naar Kolhorn
Kantine van het werkkamp te Kolhorn, 1930
26ste jaargang 2018/3, nummer 81