De gemiddelde mens had toen aanzienlijk
minder te besteden, de werkloosheid was een
ramp, de net afgelopen Eerste Wereldoorlog
had laten zien dat voedselgebrek nooit ver weg
was en de watersnood van 1916 gaf het laatste
duwtje. Op 21 maart 1918 nam de Tweede Ka
mer de Zuiderzeewet aan, in juni dat jaar na
goedkeuring door de senaat nog even de hand
tekeningen van minister en koningin eronder
en het karwei kon beginnen.
Nu, 100 jaar later lijkt het een vanzelfsprekend
heid dat dat grote werk aangevangen werd. De
Nederlandse inpoldergeschiedenis leert echter
dat het vrijwel nooit zonder weerstand is ge
gaan. Een klein voorbeeld:
a Op verzoek en presentatie van tmijïr oOeneïjsz. en zijne laede-
geeoniBntteerden van Schermerfaimaangaande het maken van eene
brug over de ringsloot, werd goedgevonden, dat het hout en het graf
ijzerwerk van rvege de Beemster zal worden geleverd; mits dat de
spijkers, het maken en onderhonden van dezelve voortdurend zal blij
ven ten laste van de gemeente SeïiermerAom. Hebbende genoemde ge
committeerden zulks in beraacl genomen, om met het bestuur van
hunne gemeente te communiceren.
In het verleden waren de maatschappelijke
verhoudingen simpel. De heersende en bestu
rende klasse was gering in aantal maar hun
macht was vrijwel totaal. De werkende mens
had niets in te brengen. Gewoon de opdrachten
uitvoeren en verder mond houden en blij zijn
met hetgeen je toegestopt kreeg. Bezwaar ma
ken was eeuwenlang uitsluitend het recht van
de bezittende klasse. Weerstanden tegen in
polderen zijn al zo oud als het inpolderen zelf.
Om nog even terug te komen op de Beemster,
de wiekende molens zouden de zwanen van
de leg brengen. Zwaneneieren waren voor de
Beemsterkustbewoners een aanvulling op hun
inkomen, vandaar. Toch is het de bezwaarma
kers nooit gelukt om het inpolderen te stoppen.
Noord-Holland telt 117 droogmakerijen en pol
ders. De oudst beschrevene is van 1547. Parti
culiere ondernemers, bestuurders, wetenschap
pers, maatschappen en verenigingen, kortom
een bijzonder groot aantal doeners en denkers
hield zich langdurig intensief bezig met het
vergroten van Nederlands grondgebied, de di
verse overheden deden enthousiast mee.
Grote projecten; wie neemt het initiatief,
komt het tot uitvoering, wordt het een succes
of blijft het plan ergens tussen lancering en
uitvoering hangen? Hoe werkt dat, hoe werkte
dat in het verleden? Hoe werkt dat in de Wie-
ringermeer? De eenentwintigste eeuw heeft
in onze gemeenschap wel een aantal zaken
opgeleverd die we rustig tot de grotere werken
mogen rekenen. RSG Wiringherlant heeft
een nieuw onderkomen gekregen, Agriport
is uit de grond gestampt,
het ECN-testpark is aan de
horizon verrezen. Niet alle
plannen gingen door. Het
Wieringerrandmeer kwam
er niet, het Waterpark op de
Oude Zeug wil nog steeds
niet vlotten en onderin de
prullenbak liggen, om er
een paar te noemen, het
Bosplan uit 1969, de Meer-
poort-plannen en het oude
spoorlijnplan.
Speelt bij het al dan niet slagen van een plan
de drammerigheid van de initiatiefnemer de
hoofdrol, of is vooral de grootte van het ge
meenschappelijk draagvlak bepalend? Hebben
plannen van publieke instellingen meer kans
dan de ideeën van een particulier? Of kun je
stellen dat de kwaliteitsverschillen van diverse
projecten de doorslag geven.
Een kleine zoektocht in de geschiedenis leert
ons dat de inpoldering van de Beemster ook
de nodige voorbereidingstijd heeft gekost. Ene
Junius schrijft in 1570 dat er toen al plannen
lagen om de Beemster en andere meren te be
dijken en droog te malen. Pas op 27 mei 1597
werd aan de Hoofdingelanden van de Beem
ster 'een octroije te dien eynde vergunt'. In
1607 werd een compagnie met het doel om de
Beemster droog te maken opgericht.
Zuiderzeewet 14 juni 1918
Dit was in 1610,ook toen al werd alles uitonderhandeld tot op de laatste spijker
26ste jaargang 2018/1, nummer 79