De bodemvruchtbaarheid
van de Wieringermeer
Historisch Genootschap
Wieringermeer
D. Schipper
Onder bodemvruchtbaarheid verstaat men het kunnen leveren van voedingsstoffen voor de
te telen gewassen. Voldoet onze grond hieraan? Het droogleggen van de Wieringermeer dien
de destijds twee doeleindent.w. verkorting van de zeewering na de stormvloed van 1916 en
het verkrijgen van een areaal landbouwgrond. Vóór de drooglegging wist men al bij bena
dering wat men zou aantreffen. O.a. prof. dr. J.M. van Bemmelen bood reeds in 1880 een
gedetailleerde bodemkaart van onze polder aan de toenmalige Staten-Generaal aan. Door
vanuit een vissersboot een groot aantal boringen te verrichten had hij de grondsoortenkaart
samengesteld. Deze bleek achteraf verrassend goed.
Uit onderzoek wist men dus reeds, dat daar
waar de getijdestromen met veel geweld rond
het eiland Wieringen stroomden het grove
zand bezonk en daar, waar het water tot rust
kwam, het fijne materiaal, dus de klei van de
kweldergronden Daartussen bevond zich door
de stromingen een bont geheel, wadgronden
genaamd. Na de indeling in kavels ging men
ter plaatse karteren en werd van iedere kavel
een bodemkaart getekend. Daar het de bedoe
ling was de kavels te verpachten, nadat het
zout voldoende uit de bodem verdwenen was,
ontwierp men een puntensysteem. Grond met
de maximale vruchtbaarheid kreeg 100 pun
ten en kon dus de hoogste pacht opbrengen.
Naarmate de grond zandiger werd daalde het
aantal punten. Opvallend was het soms zeer
hoge kalkgehalte van de grond. Men kende dus
aan de zwaarste grond de grootste vruchtbaar
heid toe.
Daar de overheid, wijs geworden na eerdere
verpachtingen in droogmakerijen, zekerheid
wilde hebben, ging men vanaf 1934 een groot
aantal proefvelden aanleggen vanuit de prof. dr.
J.M.van Bemmelenhoeve. Men wilde de stik
stof-, fosfaat- en kaliumbehoefte op verschil
lende grondsoorten vaststellen. Aanvankelijk
had men hoge opbrengsten op de maagdelijke
grond, de zee had immers nogal wat aan voe
dingsstoffen achtergelaten. Doch dat liep snel
terug. Men zag dat de wadgronden lage gehal
ten aan organische stof hadden. Bij de kwelder-
gronden was dit beduidend hoger. Organische
stof is belangrijk voor de bewerkbaarheid,
de vruchtbaarheid (afbraak tot voor de plant
opneembare voedingsstoffen) en de vochthuis
houding. Uit de proefvelden bleek ook spoedig,
dat de hoge kalkgehalten problemen gaven
doordat men een geringer rendement had van
ammoniakhoudende meststoffen. Met dit euvel
had men tot in de 70-er jaren te maken.
Voorts werden fosfaatmeststoffen vastgelegd
door binding aan de kalk waardoor er meer
fosfaat toegediend moest worden om goede
opbrengsten te krijgen. Sommige van deze
proeven hadden een geschiedenis van 50 jaar.
Ook bleek in de dertiger jaren, dat vlinderbloe
mige gewassen (peulvruchten en klaversoor
ten) niet in staat waren stikstof uit de lucht op
te nemen door het ontbreken van de daarvoor
noodzakelijke zgn. nitrificerende bacteriën in
de maagdelijke grond. Hieruit blijkt, dat het bo
demleven op gang moest komen om een goede
24ste jaargang 2016/3, nummer 75