was in 1932 naar de polder gekomen. Vervol gens zijn we samen naar de firma Hoekenga gegaan. Er waren toen drie broers: Jan, Piet en Gerard. Ik heb met twee van hen gepraat; met Jan en Piet en dat werd een heel fijn gesprek. De ouwe baas Hoekenga kwam er toen bij en die zei: "Du bent dus Grunninger? Dan gaan wij voortaan Gronings praten." en hij heeft nooit meer anders gedaan dan in het Gronings tegen mij praten. Het kwam er op neer dat ik was aangenomen. Toen moest er natuurlijk een kosthuis gevonden worden. Dat vond ik bij een oom van mij, de familie Heins, die aanvankelijk op de Oude Zeug woonde, later in Middenmeer en al tijd de tuin van de oude baas Hoekenga bij hield. Daar ben ik drie maanden in de kost geweest, dus dat liep verder allemaal leuk. De weekenden ging ik dan naar Rigtje terug. Ik mocht de auto van Hoekenga gebruiken. Dan zoek je het maar uit Terug naar de sollicitatiedag. De smede rij van Hoekenga was aan de Brugstraat in Middenmeer en de afdeling voor trekkers en landbouwwerktuigen stond aan de Nij- verheidsweg. We hebben die sollicitatiedag beide bedrijven bekeken en toen heb ik ge kozen voor landbouwwerktuigen, zodat ik aan de Nijverheidsweg terecht kwam. De eerste weken kon ik wat om mij heen kij ken, waarbij ik vele adviezen ontving. Toen, op een goede dag, werd me een kaart van de Wieringermeer in mijn hand gedrukt met de woorden: "Nou Wieger, hier heb je een kaart, daar staan alle boerderijen op, de we gen staan er op, de namen staan achterop en als we je ergens heen sturen, dan zoek je het maar uit en anders vraag je maar". En die kaart die heb ik nog, helemaal met plas tic bij elkaar geplakt, maar ik heb hem nog en dat vind ik leuk. En zo heb ik dat dan uit gezocht. Dan kwam ik bij die boer en dan bij die boer. Nou dat was dan in het begin. Als ik op klus was bij een boer ging daar vaak de telefoon en werd ik geroepen. Er was dan alweer een andere boer met een ander klus je. Ook gebeurde het wel dat er gebeld werd als ik net weer weg was en dan moesten ze verder zoeken. Later kreeg je de mobilofoon, zo'n grote kast aan een leren riem, die had je in de auto. Dat was een hele verbetering. Werd je dan opgeroepen, dan moest je zelf wel weer ergens vandaan terug bellen. Dan ging je naar een telefooncel, of je vroeg of je even de telefoon mocht gebruiken als je bij een boer was. Dan was het: "Oh ja, je weet wel waar die hangt!" en hoorde je dat je daar en daar even heen moest. Zo ging de communicatie in die tijd. Later kreeg je die mobilofoon waar je in kon praten. Ik had ook wel klusjes bij de Marine. Ze hadden daar een trekkertje en een sneeuwschuiver- tje en zulk soort dingen, waar je het onder houd aan had en dan moest ik bij de poort de microfoon van de mobilofoon inleveren. Aan tractoren heb ik trouwens in mijn hele loopbaan weinig gedaan. Altijd landbouw werktuigen, dat vond ik het leukste en daar had ik zat aan. Kijk, er was wel eens iemand met een lekke band of iemand vroeg om er even een nieuwe dynamo of startmotor op te zetten, maar verder heb ik met tractoren weinig gedaan. Ontwikkelingen De firma was in de tijd dat ik daar net kwam bezig om onder eigen naam dingen te ont wikkelen, zoals bijvoorbeeld een verkruime- laar. Dat was zo'n ding dat op het aardap pelland twee of drie paden tegelijk freesde. Daar gingen we dan mee aan het experimen teren. Dat was leuk. Dan ging ik wel met Piet mee naar Groningen of Zeeland, overal hebben we ze geprobeerd. Daarna kwam de automatische pootmachine, die werd ach teraan de verkruimelaar gebouwd. Ook die ontwikkeling heb ik helemaal meegemaakt. Dus dat werd een combinatie van een twee- of drierijige frees achter de trekker met daar achteraan de twee- of drierijige pootmachi ne, heel modern voor die tijd. Dat is hier bij Hoekenga helemaal ontwikkeld. Die tijd heb ik helemaal meegemaakt en ja, dat was ge woon geweldig. De machines werden alle maal steeds verder verbeterd en ontwikkeld; een ditje erbij en een datje erbij. Ik weet nog dat die verkruimelaar snaaraandrijving - Kroniek no. 67, 22' jaargang, 2014/1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 2014 | | pagina 35