Wieger Boonstra: bij nacht en ontij beschikbaar
"Terwijl ik dit alles vertel komt het me allemaal weer in 't zin en dan denk je: Tjonge, wat was
het een mooie tijd. "Aan het woord is Wieger Boonstra, momenteel samen met zijn vrouw
Rigtje wonend in de Kroonwaard te Middenmeer.
Mijn jeugd
Ik ben in oktober 1932 op de grens van
Groningen en Friesland geboren en op
gegroeid helemaal bovenaan tegen de
Lauwerszee. Mijn vader had daar een stuk
of wat koeien en hij bracht voor de boeren
de melk met paard en wagen naar de fabriek
toe. Op zaterdag en zondag deed ik dat ook
wel eens voor hem.
Ik had het op school best naar mijn zin. We
hadden daar een leuk groepje en we hebben
na de schooltijd nog jarenlang contact met
elkaar gehad. We waren met zes jongens en
vier meiden. Het was allemaal een beetje
hetzelfde soort, zelfde leeftijd en we hebben
altijd veel plezier gehad. De vader van één
van hen was directeur van een melkfabriek,
van twee anderen hadden de ouders een
boerderij, en voor de rest was het gewoon
werkvolk. Het liep geweldig; dan zaten we
hier, dan zaten we daar, geen afstand, ge
woon leuk met elkaar. En dat bleef zo. In
1945 kwam ik van school. Dat was trouwens
in 1944 al niet veel meer vanwege de oorlog.
Er was ook geen vervolgopleiding. Ik kon
wat bij de buurman aan het werk. Daar hielp
ik wat bij de koeien en zo. Maar ja, dat was
m'n zin ook niet. Toen zei mijn vader: "Wat
wil je nou?" en ik zei: "Niet in het boerenvak,
dat lijkt me niks!"
In het dorpje Ee waar ik woonde kon ik bij
de smid aan het werk. Ee ligt aan de Dok
kumer Ee. Ik ben daar een paar jaar geble
ven. Dan mocht je als jongste bediende, zeg
maar krullenjongen, allerlei klusjes doen,
zoals bijvoorbeeld kachelpijpen maken en
poetsen. De eerste klinknagel, de laatste en
de middelste zette de smid er zelf in en dan
mocht ik de rest doen. Ja, dat moest beslist
nauwkeurig, een ietsje conisch, de ene kant
was nauwer dan de andere kant. Dan mocht
je ze inpoetsen, even op het vuur en dan
mooi glad poetsen. Toen ik er wat langer was
mocht ik ellebogen maken. Dat was gewoon
ondereen hoek van negentig graden afknip
pen en dan een felsnaad eraan en dan met
het hamertje op het aambeeld rondtikken.
Zo leerde je steeds meer bij.
Ook leerde ik kachels aansmeren. In die tijd
kwamen net voor het eerst die kachelstenen
in de mode. Die moesten er dan in en ver
volgens worden aangesmeerd met een soort
kit. Dit waren aanvankelijk nog hele zachte
zandstenen. Voor die tijd had je die oude
zogenaamde hekkachels, met een grote ijze
ren pot er in. Daar kwam wel eens een barst
in en dan probeerde je die ook wel eens wat
aan te smeren, want tja... het lassen zoals
nu, dat was er nog helemaal niet bij. Wat er
gelast moest worden werd met water en car
bid gelast. Ik heb daar heel wat geleerd.
De steenfabriek
Ik ben tot 1948-1949 bij de smid gebleven en
daarna ben ik naar de machinistenschool op
de steenfabriek gegaan. Deze fabriek stond
in Oostrum, vlak tegen Dokkum aan en had
zelf een opleiding. In het begin hoorde daar
ook nog kennis van stoom bij. Maandagmor
gen om vier uur- half vier mocht je heen om
de stoomketel weer op druk te brengen. In
het weekeinde hield je de stoomketel wat
brandend, maar op maandag moest hij weer
vol op stoom.
Begin vijftiger jaren was het gedaan met het
stoombedrijf en ging alles op stroom over.
Tijdens de winter, toen er geen klei werd
gegraven, is de hele fabriek omgebouwd.
Ik heb het stoombedrijf eigenlijk maar één
seizoen meegemaakt. Ik had daar een baas,
31
Kroniek no. 67, 22' jaargang, 2014/1