Uitgiftebeleid boerderijen in de Wieringermeer
Na het droogvallen van de Wieringermeer in 1930, stond het gebied onder beheer van de
Directie van de Wieringermeer. Vanaf 1934 gaf deze Directie, zoals die al snel werd
genoemd, de eerste 45 pachtboerderijen uit. Hieronder leest u hoe dat in zijn werk ging,
hoe groot de kavels waren en welke eisen eraan de pachters werden gesteld.
Ontstaansreden van Wieringermeerpolder
Na de stormvloed van 1916 werd besloten
tot afsluiting van de Zuiderzee. Een belang
rijk oogmerk was verkorting van zeeweren-
de dijken. Belangrijk voor onze historie was
natuurlijk, dat ook besloten werd tot het in
polderen van grote delen van de toenmalige
Zuiderzee. Als eerste grotere polder werd
gekozen voor de toenmalige Wieringermeer.
Zulke grote projecten vergen veel voorberei
ding.
Bestemming landbouwgebied
Van het begin af aan was er geen discussie
over de bestemming van het beschikbare
gebied. Het zou een landbouwgebied wor
den, dus een gebied voor boeren. Wel werd
in het noorden van de polder een stuk van
ca. 500 ha bestemd voor de aanplant van
bossen. De grond daar werd ongeschikt
geacht voor het bedrijven van landbouw. Er
was in Nederland veel ervaring met het in
gebruik nemen van droogmakerijen en op
de zee gewonnen polders. Een belangrijk
aspect was het beleid t.a.v. de uitgifte van
de gronden die beschikbaar kwamen. Uit er
varing had men geleerd, dat de eerste gene
ratie van de bewoners van een nieuwe pol
der grote risico's nam en vaak failliet ging.
De concessies tot droogmaking werden tot
dan verleend aan particulieren, die er als re
gel geld aan wilden verdienen. Dat wilde de
overheid deze keer voorkomen. Zij was dus,
in tegenstelling tot eerder gewonnen land
bouwgebieden, eigenaar van de ter beschik
king komende gronden.
Grootte van de kavels
In augustus 1929 lag er een plan voor de in
deling van de Wieringermeerpolder. Dit om
vatte o.a. een stelsel van wegen en kanalen.
De kanalen werden ter bespoediging van
de ontwatering van de gronden, voordat de
polder droog viel, onder water gebaggerd.
Standaard verdeelde men de polder in ka
vels van 250 m breed en 800 m lang (grootte
bepaald door de toentertijd bekende drai
nagemethoden). Eén kant van een perceel
lag steeds aan een weg en de andere kant
aan een kanaal of tochtsloot. Men ging er
in die tijd immers van uit dat buikproducten
over water afgevoerd zouden worden. Naar
mate er meer mogelijkheden kwamen tot
vervoer per as werd dat minder belangrijk.
Langs de lange zijden van de kavels lagen
sloten waarin de drainage uitkwam.
Wieringermeer proefpolder
In feite was Wieringermeer een proefpolder
voor de grotere polders, die hierna gereali
seerd zouden worden. Men experimenteer
de met de lengte van de drain-reeksen door
ook kavels aan te leggen, die 300 m breed
waren, dus met drainlengtes van 140 tot
150 m. Dat bleek goed te gaan en is in de
volgende polder (Noordoostpolder) overwe
gend toegepast. Op zwaardere gronden zijn
nog een aantal zgn. Mansholtkavels aange
legd. Dat zijn kavels van max. 1400 m lang en
550 m breed met aan beide zijden een zgn.
tocht voor het afvoeren van producten.
Uitgifte eerste 45 bedrijven
Doordat het werk vlot verliep kon men in
1934 overgaan tot de uitgifte van de eerste
45 bedrijven. Dat waren overwegend bedrij
ven in het noordwesten en het noorden van
de polder. Men trof hier veel zandgrond aan.
Zand voert water snel af, waardoor de ont-
zilting hier het snelst verliep. Deze gronden
werden voor een groot deel uitgegeven als
gemengde bedrijven, dus vee en meer of
24
Kroniek no. 65, 2ie jaargang, 2013/2