Kroniek van de tuinslak Evolutiebioloog Menno Schilthuizen (1965) is sinds 1 januari van dit jaar hoogleraar kenmerkrevolutie en biodiversiteit in Leiden. Hij is een voorstander van het delen van wetenschappelijke kennis met een breed publiek en schrijft derhalve regelmatig in dagbladen. Dit voorjaar publiceerde hij een artikel over de snelle evolutie van de tuinslak in de IJsselmeerpolders. De tuinslak, officieel Cepaea nemoralis ge noemd, verdient eigenlijk wat meer aan dacht dan we er normaliter aan besteden. En zoals al gezegd, speciaal de slakken in de IJsselmeerpolders. Menno Schilthuizen heeft hier een studie aan gewijd waarover het een en ander in de Volkskrant is gepu bliceerd. Huisjesslakken hebben een veel langere historie dan de mensheid. Miljoenen jaren geleden trokken deze beestjes reeds lang zaam maar zeker hun slijmerige spoor over de aardbodem. Schilthuizen bestudeert als evolutiebioloog de genetische veranderin gen van bepaalde diersoorten. In dit geval die van de tuinslak. Hij kent het verschil tussen de slak van het oude land en de "pioniersslak" die de tocht naar het nieuwe land heeft ondernomen. Normaal voltrekken evolutionaire verande ringen zich heel langzaam; zo langzaam dat het om een proces van wel duizenden jaren kan gaan. Of zelfs meer. Het bijzondere is nu dat de polderslakken in de Wieringermeer, NOPen de Flevopolders hier lak aan hebben. Hoe kunnen we dat zien? De familie Cepaea nemoralis beschikt van huis uit over onder komens die öf eenkleurig zijn, variërend van bruin naar roze, öf geringd. Slakken die in het bos wonen zijn van nature onopvallend en donker gekleurd. Slakken in het open veld, zoals bijvoorbeeld gras hebben een huis met ringen die lichter van kleur zijn. Dat zijn "dubbeldoelhuizen". Enerzijds weer kaatst de lichte kleur het zonlicht en voor komt zo een snelle uitdroging. Anderzijds maken de verschillend gekleurde ringen de slakken minder opvallend tussen de be groeiing. Zanglijsters zijn dol op deze beest jes en dat wil je als slak liever niet beleven. Schilthuizen heeft nu berekend dat bv. in de Wieringermeer de bosslakken tijdens een periode van 50 jaar sneller evolueren in hun kleurvormen dan hun familieleden in het grasland. In het verhaal staat niet waarom, maar zou het te maken kunnen hebben met het feit dat een nieuw aangeplant bos in 50 jaar ook verandert op het gebied van lichtinval? Door de groei van het bladerdak krijgt de bodem steeds meer schaduw in plaats van zon. Hoe ouder de polder, hoe groter ook het kleurverschil tussen de bos- en de grasslak was de conclusie. Waarbij we in ogenschouw moeten nemen dat de eerste slakken op de kale onbeschutte bodem van de polder licht van kleur moeten zijn ge weest. Anders waren ze allemaal opgegeten. Voor ons is deze kennis niet wereldschok kend, maar het schept wel een band tussen mens en slak. Want zijn wij in enkele gene raties ook niet geëvolueerd van mensen van het oude land in echte polderbewoners, net als de familie Cepaea? Marieke Roos Kroniek no. 65, 2ie jaargang, 2013/2 ,0

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 2013 | | pagina 11