Een praatje bij een plaatje
In de beginjaren van de polder moest niet
alleen het mensenleven op gang komen,
maar ook het dierenleven. Daarbij kwam het
voor dat sommige diersoorten zich in korte
tijd verbreidden, maar soms even plotseling
weer in aantal afnamen of vrijwel geheel ver
dwenen. Berucht zijn de muggen-, spinnen-
en emeltenplagen in het begin en met name
de vlooienplaag in de zomer van 1934.
Ook bekend is de rattenplaag van 1933. De
Directie van de Wieringermeer loofde voor
elke rattenstaart een dubbeltje uit, in te
leveren bij het Domeinkantoor in Sloot-
dorp. Sommige bedrijfsboeren hebben meer
dan duizend staarten ingeleverd. Het jaar
daarop stikte het van de muizen op de
boerderijen en op het veld; sommige
akkers, vooral in sectie K, waren doorzeefd
met muizenholen. Als reactie ontstond een
toename van het aantal roofvogels, met name
de uil; ook het aantal wezels nam toe met
het gevolg dat de muizenstand naar meer
normale proporties werd teruggebracht.
Nog een plaag die genoemd moet worden
is die van de hazen. Met name in het jaar
1936 komen de hazen bij honderden voor in
de polder. Door de zachte winter worden al
vroeg jonge hazen gesignaleerd; in juli wordt
zelfs aan de Kooltuinenweg een hazenleger
met 8 jonge hazen aangetroffen, terwijl 4
a 5 jongen normaal is. De Wieringermeer
wordt verdeeld in tien jachtvelden en van
1 oktober tot 1 januari vinden grote drijfjach
ten plaats. De Wieringer Courant vermeldt
op 29 december 1936 dat er sinds de
opening van het jachtseizoen al 4500 hazen
zijn geschoten, wat neerkomt op een
gemiddelde van 5 hazen per ha. Een
nevenverschijnsel van de uitstekende
hazenstand is het groot aantal stropers
dat in die tijd door de jachtopzieners
wordt gesnapt; veel arbeiders zitten in
de werkverschaffing en een gemakkelijk
te scoren hazenboutje is dan niet
te versmaden.
Het jaar 1937 is anders. Het voorjaar is
nat en veel eerste worpen gaan geheel
verloren; ook de tweede worp is niet veel
beter door het aanhoudende slechte weer.
In het veld worden dode dieren aangetroffen
waarvan de doodsoorzaak onbekend is.
Ook op Texel, in Limburg en andere delen
van het land wor
den behoorlijke
aantallen dode die
ren gesignaleerd;
als oorzaak wordt
de gevreesde hazen
mond- en klauw
zeer genoemd.
De afschot van
hazen in de
Wieringermeer in
1937 is nog niet
de helft van die
in 1936: 2100
om 4500. Het
jaar 1938 begint
weer koud en nat met grote sterfte
onder de jonge hazen. Men denkt
dat de afschot in 1936 op sommige
percelen toch te groot is geweest; ook
vermoedt men inteelt en dientengevolge
een grotere kans op besmetting door ziektes.
Kroniek no. 60,19e jaargang, 2011/3
m J
38