circa 3100 voor Chr. en ook uit het Midden- Neolithicum stamt. Het betrof hier een kleine nederzetting. Een huisplattegrond kwam aan het licht na afgraving. Onderzoek wees uit dat het om een jachtkamp ging. Hier zijn duizenden fragmenten gevonden van botten van vissen en vogels, vuurstenen werktuigen en potscherven, maar ook restanten van primitieve waterputten en afvalkuilen met slachtafval. Het huis had een omvang van circa vijf bij zeven meter en was opgetrokken uit essenhout. Dit huis bestond waarschijnlijk uit wilgentenen die bedekt waren met leem. Het is zeer waarschijnlijk dat er hier meer dan vijf tot tien mensen hebben gewoond. Men gebruikte dit als zomerkamp. Gezien een aantal zichtbare reparaties van de hut gaat men ervan uit dat men hier waarschijnlijk drie tot vier jaar achter elkaar gewoond en gejaagd heeft. Naast het houden van vee werd de omgeving ook gebruikt om te jagen en te vissen. Enkele fragmenten van menselijke botten lieten zien dat er zich hoogstwaarschijnlijk een of meer gezinnen hadden gevestigd, omdat de gevonden botten van volwassenen waren én van een ongeveer 12-jarig kind. De mensen behoorden tot de Trechterbekercultuur, de Hunebed bouwers. Het was een doorgangskamp; men trok in de zomermaanden van kamp tot kamp. Naast dit kamp is er iets verder op nog een nederzetting gevonden. Deze was niet zo spectaculair, omdat de grond in de loop der jaren te veel was bewerkt. In de gehele polder zijn meer dan twintig verschillende soorten vuistbijltjes gevonden - welke bekend zijn - allemaal uit de midden- en laatste steentijd. De vondsten zijn gedaan op de scheidingen van landerijen en kreekjes. Vanuit de lucht is nog goed zichtbaar hoe deze hebben gelopen. Een zo noordelijk gelegen nederzetting was in ons land nog niet eerder aangetroffen en wordt daarom bestempeld als een unieke vondst. Het was de eerste vondst van een Trechter bekercultuur in Nederland boven de grote rivieren. De eerste transgressie (overstromingspe riode) zorgde er voor dat in circa 2100 voor Chr. de kustlijn zich verplaatste en Den Helder, Wieringen, Anna Paulowna en de Wieringer- meer weer onder water kwamen. Er vormde zich toen een kleilaag over het veen. Rond circa 1900 v. Chr. trok de zee zich weer terug, waarna de standvoetbekermensen zich hier vestigden met hun vee. De Standvoetbekercultuur wordt ook wel Enkelgrafcultuur genoemd. Uit deze periode - de jonge steentijd of Neolithicum - stamt een prachtige 'touwbeker'. Hij stamt uit de overgangsfase van de Stand- voetbeker- naar de Klokbekercultuur. Ook uit deze periode is een bijna Kroniek no. 60,1 ge jaargang, 2011/3 De oranje drainagebuizen, die in 1930 dwars door de kano zijn getrokken Oudheidkundige vondsten uit het Zuiderzeegebied, in de tentoonstelling "Land uit Zee" bij de viering van het 20-jarig bestaan van de polder in 1950

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 2011 | | pagina 30