Kroniek no. 57, 18e jaargang, 2010/2
Lekker geurtje
Voor zijn werk toog Kremer wekelijks, met
een koffer vol monsterzakjes, naar de
graanbeurzen in Amsterdam en Groningen,
elke maandag naar Amsterdam en elke
dinsdag naar Groningen. Dat sloeg hij nooit
over, wat er ook gebeurde. In Amsterdam
parkeerde hij de auto op het Damrak en ging
er na het beursbezoek naar de kapper. Daar
wilden ze hem ook altijd een lekker geurtje
aansmeren maar dat was aan de nuchtere
Groninger niet besteed. Blauwmaanzaad was
duur en als dat verhandeld moest worden
ging dat gepaard met stevig roken. Kremer,
door de spanning, stak de ene sigaret met de
andere aan. Totdat dokter Hoogkamer hem
te kennen gaf dat hij moest minderen. Hij
stopte resoluut met roken en ging vanaf die
tijd met dropjes en pepermunt naar de beurs.
Granen werden in die tijd direct van de
boer naar de maalderijen in de Zaanstreek
verscheept. De boeren sloegen het
ongedorste graan eerst op in de schuur
om het later door een loonwerker met een
dorskast te laten dorsen. Het opzakken en
transport betekende veel zwaar handwerk in
die tijd. Dat gold niet alleen voor de granen
zoals tarwe, gerst en haver, maar ook voor de
peulvruchten en karwij.
Eerste pakhuis
Met het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog kwam er een eind aan de
vrije handel in graan. Het werd verplicht het
graan aan de Staat te leveren. Dit had voor
Kremer tot gevolg dat het lucratief werd om
een opslagplaats te bouwen. Het eerste
pakhuis werd een feit. Het geëmailleerde
naambord met het opschrift L.E. Kremer,
Handel in Granen, Zaden en Peulvruchten
is de tastbare herinnering aan die tijd. Ruim
twintig medewerkers waren nodig om de
zakken te sjouwen en te stapelen.
Na de onderwaterzettinq