polders). Men kreeg te maken met kwellend
grondwater, dat gas bevatte. Dit gas werd
daarom brongas genoemd. Aan het einde van
de 19e eeuw was het technisch mogelijk het gas
dat in de ondiepe ondergrond van Nederland
voorkomt nuttig te gebruiken, o.a. voor de
verlichting en de verwarming van boerderijen.
Door het gashoudende water naar een houder
te leiden kon het gas van het water worden
gescheiden en opgevangen. Het vrijkomende
water werd via het oppervlaktewater afgevoerd.
Naast gashoudend grondwater was
men bekend met de aanwezigheid van
gasophopingen in de ondiepe onder
grond. Die gasophopingen zorgden voor
'spuiters, sterke gaslucht, ontploffingen', etc.,
ongemakken, die in de literatuur regelmatig
worden genoemd. 'Brandend water' is een
ander verschijnsel. Reeds in het begin van onze
jaartelling was dit verschijnsel bekend. Lorié
(1899) verwijst in 'Het brongas in Nederland'
naar spontaan ontstane branden in de buurt
van het Oudmirdummer Klif bij Staveren in
de jaren 4, 155 en 230 na Chr. Verder diende
bij het slaan van drinkwaterputten niet alleen
rekening te worden gehouden met brand- en
ontploffingsgevaar, maar ook met ondeugdelijk
drinkwater als gevolg van gas, dat in het
grondwater was opgelost.
Uit de gegevens over de diepten, die bij het
slaan van de putten
voor brongaswinning
worden bereikt, valt
af te leiden dat het
gashoudend grond
water afkomstig is
uit zandpakketten,
die onder het
holocene klei-
leempakket liggen.
Het veenpakket-
beter bekend onder
de naam basisveen
- zou door omzetting
van het organisch
materiaal het gas
leveren. Door migra
tie zou het gas
onder een voor gas ondoorlaatbare veen- of
kleilaag zijn terechtgekomen. Deze opvatting
wordt na de tweede wereldoorlog nog steeds
aangehangen. Dat er nog andere gashoudende
afzettingen in de ondergrond voorkwamen,
had men kunnen afleiden uit de ervaringen,
opgedaan bij de aanleg van de Wieringermeer.
Toen daar in de veertiger jaren van de vorige
eeuw met de winning van brongas werd
begonnen moesten er namelijk putten tot 40
meter diepte worden geslagen. In de rest van
Noord-Holland waren de putten maximaal
30 meter diep. Overigens bleek, dat bij het
droogmalen van de Wieringermeer de winning
van brongas in de rest van de kop van Noord-
Holland vrijwel stil viel. Het wegvallen van de
druk op het gashoudende grondwater leek de
oorzaak.
Uit het bovenstaande blijkt dat in Nederland
ondiep gas te vinden is op meerdere niveaus
en met een verschillende ouderdom. Verder
wordt duidelijk, dat infrastructurele ingrepen
(inpoldering, etc.) stroming van gashoudend
grondwater en daarmee migratie van gas
beïnvloeden.
Gasbronnen in de polder
In de Wieringermeer zijn nu nog altijd ongeveer
25 gasbronnen in gebruik. Privégasfabriekjes
waaruit onophoudelijk moerasgas opborrelt.
Kroniek no. 56, 18e jaargang, 2010/2
Robert bijzijn gasbron; links de overloop van het water
11