Kroniek no. 50, 16e jaargang, 2008/2
Sjoa en De Oorlog. En opschrikken. Wie was
die Lothar en hoe kwam hij hier in Huizen?
Lothar arriveerde in Huizen in augustus
1941. Tevoren had hij ruim twee jaar, vanaf
mei 1938, in het "Joodsche Werkdorp
Nieuwesluis" in de Wieringermeer
gewoond. "Het jodenkamp", zeiden de
Wieringermeerders ten onrechte. Net zo
min als zij toen had ik ooit van joodse
werkdorpen gehoord. Dit enige niet-
zionistische werkdorp was in 1934
opgericht door de Stichting Joodsche
Arbeid. Deze stichting maakte deel uit van
een netwerk dat zich in opdracht van de
Nederlandse regering bezighield met de
opvang van joodse vluchtelingen. Met nog
vijf andere werkdorpen gaf het dorp kansen
aan joodse jongens en meisjes om zich te
scholen in agrarische en ambachtelijke
beroepen. Deze opleidingen waren door de
bevoegde joodse organisatie De Pionier
erkend. Zo werden joodse jongeren
voorbereid op emigratie, vooral naar
Palestina. Joden wilden weg uit Europa. Op
tijd. En jongeren willen dat direct.
In de sinds 1930 drooggemalen
Wieringermeer was land- en
tuinbouwgrond genoeg. Nog allerlei
bouwketen en barakken waren in 1934
beschikbaar voor huisvesting. Binnen ruim
een jaar stonden er bij Nieuwesluis 16 grote
barakken in een halve cirkel rond een
zelfgebouwd stenen gemeenschapshuis.
Daar kon je wonen en werken. Als jonge
man kon je kiezen uit een tweejarige
beroepsopleiding in de landbouw of
veeteelt, de tuinbouw, de bouwvak, de
smederij of meubelmakerij. Vrouwen
konden een opleiding volgen in de
landbouwhuishouding en de tuinbouw.
Wanneer je 18 jaar was geworden kon je je
inschrijven. Voor twee jaar. Daarna moest je
emigreren.
Natuurlijk hoorde Lothars moeder, Getrud
Schwarz, in Duitsland hiervan. Van deze
kans! Sinds de machtsovername door Hitier
in 1933 en de Neurenberger Rassenwetten
van 1935 wilde bijna elke jood uit Duitsland
weg. Ouders wilden uit alle macht dat hun
kinderen kansen kregen om te overleven. Er
waren diverse joodse organisaties actief
om kinderen te helpen "op alijah" te gaan,
"op te gaan" naar Palestina. Gertrud
woonde in Essen, de stad van Atfred Krupp.
Ze had twee kinderen, Lothar, de oudste, en
Ruth. Haar man Leo Leyser was in 1930
overleden. Hun snoepwinkel aan de
Gansemarkt 10 in het oude centrum dreef
sindsdien op haar en de jeugdige hulp van
haar zoon. Omstreeks 1936 besloot ze haar
dochter Ruth, nog maar 15 jaar oud, met
een jeugd-alijah-organisatie naar Palestina
te sturen. Dat lukte. Lothar hield ze bij zich.
Begin 1938 hielp ze haar zoon naar het
joodse werkdorp Nieuwesluis in Nederland.
Dit niet-zionistische werkdorp zal hen als
liberale joden hebben aangesproken. In de
Kristallnacht van 9 op 10 november 1938
werden ook de ruiten van haar winkel
beklad, zo niet aan diggelen geslagen; en
de prachtige synagoge aan de
Steelerstrasse, een sieraad van de stad,
werd geplunderd. Juden raus!
Nu wist Gertrud wat haar zelf te doen
stond. Ze hoorde dat de Nederlandse
regering 7.000 extra Joodse vluchtelingen
toeliet. Met voorrang aan hen die al in
Nederland bloedverwanten hadden. En dat
had ze! Lothar! Zij verkocht haar winkel,
betaalde aan de Gestapo te Düsseldorf de
enorme emigratiebelasting, pakte haar
koffers in, nam haar beide bijna
tachtigjarige ouders mee en vluchtte naar
Nederland. In maart 1939 meldden zij zich
bij de vreemdelingenpolitie in Amsterdam
en kregen met steun van het Comité Joodse
Vluchtelingen een visum. Net als vele
25