Kroniek no. 49, 16e jaargang, 200S/1
werd de petroleum uitgevent. Ik mocht die
man niet, want ik zag hem als een
concurrent van mijn vader die ook
petroleum verkocht. Ook kwam er wel eens
een scharenslijper langs met twee
trekhonden onder z'n kar, helemaal uit
Groningen, lopend over de Afsluitdijk, 's
Nachts sliep hij in een houten bak die
onder zijn kar hing. De honden sliepen in
de openlucht.
Er kwamen ook mensen langs met een
houten koffertje, waarin veters, garen,
band, schoensmeer en meer van dat
gesnor, z.g. kastjesventers. Het waren
dikwijls zwervers. Eén van hen kan ik me
nog goed herinneren. Jantje, een klein
mannetje, die volgens zeggen z"n
verdienste in drank omzette. Moeder
Blijdorp probeerde hem met wijze
woorden op het goede pad te brengen. Of
het veel heeft geholpen geloof ik niet, want
bij een volgend bezoek was de jenever
weer goed te ruiken.
In die tijd kwam er wel eens een man met
een zwart pak en een hoge hoed met een
lint erop langs de deuren, een "aanzegger"
die een verhaal afraffelde, waar je uit op
moest maken dat er iemand uit de buurt
overleden was. Woonwagens kwamen er
ook, maar die bleven gelukkig bij de
Alkmaarsebrug staan. Dat was in die tijd
een heel eind buiten het dorp. Gelukkig
maar, want voor hen moest je oppassen.
Volgens zeggen namen ze kleine kinderen
mee om voor hen te bedelen. Vodden-
boeren waren ook al niet te vertrouwen,
allemaal vreemd gespuis. Bij het afwegen
van een zak vodden aan een unster hielden
ze altijd hun hand onder de zak, zodat hij
lichter woog. Weg onze snoepcenten. Het
waren echter allemaal mensen die van het
nieuwe land gehoord hadden en
probeerden of er ook voor hen nog iets te
verdienen was.
Wat deed mijn vader?
Hij was naar de Wieringermeer gekomen
om te proberen in dit "Beloofde Nieuwe
Land" weer boer te worden. Hij heeft
samen met honderden andere kandidaten
gesolliciteerd bij de Cultuurmaatschappij
om bedrijfsleider te worden, om dan later
eventueel een boerderij te kunnen pachten.
Het eerste is niet gelukt, het laatste wel.
Om brood op de plank te krijgen, zijn mijn
ouders een pension begonnen, wat door
moeder en mijn oudste zusters gerund
werd. Vader is huurophaler geworden van
het "Woningbouw Bureau", ook op
Slootdorp en later Wieringerwerf. Tevens
was hij bode van het Ziekenfonds voor
dokter Hoogkamer. Hij moest zorgen dat hij
aan het begin van de week langs ging, dan
was er de meeste kans dat daar nog geld
was, voordat het aan andere zaken werd
uitgegeven. (Volgens zijn memoires bracht
dit in twee dagen meer op dan een hele
week aan de schop bij de Cultuur
maatschappij). Daardoor hield hij vier
dagen over om andere zaken te doen. Een
vijfdaagse werkweek was toen nog niet aan
de orde). Hij leverde aardappelen aan
arbeiderskampen en schippers. Deze
konden ook gebruik van de telefoon maken
om in contact te komen met de
scheepsbevrachter Kaan uit Wieringen. Hij
was verzekeringsagent en vertegen
woordiger voor diverse handelshuizen.
Later toen de eerste pachters kwamen, was
hij ook commissionair voor vlasverwerk
ingsbedrijven. Hij huurde land van de
boeren en verzorgde de hele teelt voor een
vlasbedrijf. In de zomer had hij veel
mensen aan het werk. Alles gebeurde nog
14