De beplanting in de Wieringermeerpolder
Kroniek no. 47, 15e jaargang, 2007/2
Op 10 december 1931 werd aan Staats
bosbeheer de opdracht gegeven een
kostenberekening te maken voor de
bebossing van een gedeelte van de
Wieringermeer en het aanleggen van
plantsoen langs de wegen en in de dorpen.
Als doelstelling werd aangegeven, dat de
beplantingen in de eerste plaats moesten
dienen tot verfraaiing van het landschap en
daarnaast tot het geven van luwte in de
grote, open vlakte. Zeker bij de woningen
en boerderijen zou dit laatste wenselijk
zijn.
Verder werd bij de keuze van de houtsoort
gelet op de geldelijke uitkomsten, die in de
toekomst van de beplantingen te verwach
ten zouden zijn. Men verwachtte ook dat de
aanwezigheid van de beplanting een
positieve invloed zou hebben op de wild
en vogelstand.
De aanplant van het 'Bos te Robbenoord'
Bij het bepalen van de ligging van de
Wieringermeerdijk bleek, dat het noodza
kelijk was, ten zuiden van Wieringen, een
gebied zandgrond ter grootte van 750 ha
mee in te polderen. Aanvankelijk was het
de bedoeling daar een bos op aan te
leggen, omdat deze gronden voor de
landbouw ongeschikt bleken. Doordat
echter een gedeelte van deze zandgronden
later wel geschikt bleek om tot grasland te
worden ontgonnen, werd besloten
maximaal 415 ha bos aan te planten. Een
voordeel was de aanwezigheid van drie
bevaarbare kanalen, zodat de afvoer van
het hout dat dit bos zou gaan produceren,
geen problemen zou opleveren.
Ter voorkoming van verstuiving werd de
grond eerst met een noodmengsel bezaaid,
deels rogge, maar voor het grootste deel
Engels raaigras. Daarna werd er in
werkverschaffing diepgespit tot 0,5 m, op
enkele veenachtige plaatsen zelfs tot 0,8 a
0,9 m. Tegelijk met deze grondbewerking
werd de begreppeling op 45 m onderlinge
afstand uitgevoerd. Hierna kon tot
beplanting worden overgegaan. Onderzoek
heeft aangetoond dat het klimaat in de
polder veel overeenkomsten vertoont met
dat op de Waddeneilanden. Omdat er in de
polder andere grondsoorten voorkomen
werden eerst proefvelden aangelegd.
In het voorjaar van 1931 zijn proefbe-
plantingen uitgevoerd. Hieruit kon al in
1932 worden vastgesteld dat de ontzilting
van de zandgronden ver genoeg gevorderd
was om tot definitieve beplanting over te
gaan. In het voorjaar van 1934 werd met de
bebossing een aanvang gemaakt door aan
de westzijde, langs de Wieringerrandweg,
waar vrij veel veen in de grond aanwezig is,
een gemengde loofhoutsingel aan te
leggen bestaande uit zwarte els, populier,
eik, berk, troskers, lijsterbes en gewone
esdoorn. De oppervlakte van deze singel
bedroeg zo'n 8 ha. De aanleg van de rest
van het bos is in het voorjaar van 1935
begonnen. Ook deze is hoofdzakelijk in
loofhout uitgevoerd, wat beter past beter
bij het karakter van het polderlandschap.
Omdat deze loofbomen in de winter kaal
zijn, werd besloten enkele complexen
wintergroen naaldhout aan te planten.
Hiervoor werd bijvoorbeeld de Oostenrijkse
en Corsicaanse den gebruikt.
24