De gezagsverhoudingen waren tot aan ongeveer de 60'er jaren behoorlijk
star. Die werden wel in stand gehouden door de besturende bovenlaag van
o.a. pastoor dominee, dokter en hoge ambtenaren (Domeinkantoor). Maar
we waren zelf ook minder mondig dan nu. We willen thans gehoord worden
en eisen inspraak, zodat er niet óver ons beslist wordt zónder ons. Ook als
kind had je uiteraard te maken met het gezag dat ouders hadden of
meenden te moeten opeisen. Allicht spraken wij ze met "u" aan, evenals de
juf en de meester op school en ook allen die qua leeftijd (naar boven) flink
met de onze verschilden. Gezegd moet worden dat democratisering en
tolerantie grote verworvenheden zijn, die evenwel soms - naar we thans wel
zien - kunnen omslaan naar ongewenste uitingen.
Soms was er vroeger in de Wieringermeer - en misschien nu nog wel - een
openlijke of stilzwijgende concurrentie tussen pachters op bedrijven van
dezelfde grootte die naast elkaar gelegen waren. Opboksen was het dan
soms tegen elkaar, wat zich uitte in snoeven over opbrengsten en geleverde
prestaties.
Van gewassen weet een boerenzoon wel iets. Maar als kind start hij met de
"wetenschap" dat alles wat in en tussen de regels op de akker groeit onkruid
dan wel vuil is. Kweek en nachtschade zijn dat bijv. wel, zelfs in je voortuin,
maar er is ook mooi onkruid (o.a. papaver en korenbloem) dat in een wilde
tuin zoals ik heb, niet misstaat. Waarmee ik maar wil beweren dat het begrip
nuttigheid op het platteland soms in strijd komt met het begrip schoonheid.
De verschillen tussen boeren en arbeiders waren vroeger groot,
waarschijnlijk door de eersten vooral benadrukt om de tweeden op hun
plaats te zetten. Zelfs de kerken waren er van overtuigd dat God de rangen
en standen gewild heeft. De opkomst van het communisme en het
socialisme was mede te danken aan deze misvatting. Het ontstaan van de
vakbeweging alsmede meer en betere scholing heeft voor een deel de
tweedeling in de maatschappij een halt toegeroepen. Gelukkig maar!
Ik heb de stellige indruk dat de voor de polder geselecteerde boeren zich
hebben laten voorstaan op hun uitverkiezing voor een bedrijf ten opzichte
van degenen die - ook gesolliciteerd hebbend - daarvoor niet in aanmerking
kwamen. Hetzelfde geldt voor de middenstanders die in de polder een nering
mochten beginnen. Een zekere arrogantie - meer of minder aanwezig - kan
de pioniers dunkt me min of meer worden aangewreven. Maar ik wil dit toch
meteen weer afzwakken met de compenserende opmerking dat het
merendeel der pioniers met opgestroopte mouwen in de crisistijd, tijdens de
bezetting en na de onderwaterzetting met de hun geschonken talenten heeft
gewoekerd, anderen ten voorbeeld.
Wat ik tot nu toe niet goed heb weten te plaatsen, is een zekere
dweperigheid met de Wieringermeer bij de tweede generatie. Is die ook
ietwat aangestoken door de uitverkiezing van vader? Of vindt die op enig
trekkergeluid na het wonen in de haast verpletterende stilte, waaraan
schoonheid bijna opzettelijk ontbreekt, juist interessant? Overheerst wellicht
42