terwijl de driecilinders van Caterpillar na 8000 uur of meer nog vrolijk
doorgingen. Om toch nog eens wat anders te proberen werd er in 1936 een
Lanz Bulldog op rupsen gekocht. Omdat die niet zo goed voldeed (waarom
niet dat stond er niet bij) werd die een jaar later ingeruild tegen een Allis
Chalmers WKO rups-trekker met een Hesselmanmotor. Die voldeed wel
redelijk goed, maar hij verbruikte 25% meer dieselolie dan de Caterpillars.
Hiermee is voor een belangrijk deel verklaard dat de dieselmotor wel een
succes is geworden en de Hesselman niet. Inmiddels waren er in 1936 weer
7 Cats bijgekomen, dit keer van het type RD6 (45 pk aan de trekhaak). De
11 Fordson wieltrekkers waren in 1936 verkocht. Alles wat ze konden kon
ook gedaan worden door de rupstrekkers, en beter. In 1937 werd er een
kleine Borga 5-voets breedstrodors-machine gekocht. Dat werd gedaan met
in gedachten de natte zomer van 1936. Toen was er een groot gebrek aan
afdekmateriaal voor hooi- en graanklampen. Door met de breedstrodorser
rogge te dorsen en het stro op een bindtafel met de hand te binden, was er
genoeg dekmateriaal voorhanden. De capaciteit van de kleine Borga was
ongveer 20 hl/uur. De grote langstrodorskasten haalden wel bijna 50 hl/uur.
Na het topjaar 1936 werd het allemaal snel minder bij de
Cultuurmaatschappij. Steeds meer boerderijen werden verpacht en dus
bleef er steeds minder werk over. In 1938 werd er dan ook een boeldag
(publieke verkoping) gehouden in Middenmeer, waarop allerlei overtollige
en/of bijna versleten materialen van de Cultuurmaatschappij werden
verkocht. Dat waren onder meer 20 Caterpillars, 15 grasmaaiers, 21
binders, 4 ploegen, 2 zaaimachines en ook nog 26 werkpaarden. Een van de
laatste aankopen van de Cultuurmaatschappij was een gloednieuwe
Caterpillar D2. Reden voor deze aanschaf was de inpoldering van de
Noordoostpolder. Men dacht voor het werk in deze polder niet alleen zware
rupstrekkers nodig te hebben maar ook lichtere, en men wilde daarmee
alvast een tijdje proefdraaien in de Wieringermeer. De laatste jaren van de
Cultuurmaatschappij werd er nog vrij veel gebruik gemaakt van de zware
Catdiesels voor het diepploegen (80 - 90 cm diep) en het breken van
schelplagen net onder de ploegdiepte (40 - 50 cm diep). Voor dit doel was
met name de RD6 zeer geschikt. In 1941 werd nog een proef genomen met
een Cat RD6 met een Imbert turfgasgenera-tor, omdat toen de brandstof al
schaars begon te worden.
Het materiaal van de Cultuurmaatschappij werd voor een deel toegewezen
aan de Staatslandbouwbedrijven in de Wieringermeer. Een nader deel ging
naar de pas drooggelegde Noordoostpolder en de rest werd verkocht.
Het landschap in de Wieringermeer wordt nog altijd bepaald door het werk
van de Cultuurmaatschappij. Bijna alle boerderijen staan er nog steeds (wel
zijn de meeste opnieuw in dezelfde stijl opgebouwd na de onderwaterzetting
van 1945). Heel treffend staat op het standbeeld van "De Maaier" in
Wieringerwerf: "Een volk dat leeft bouwt aan zijn toekomst".
Diepploegen:
Het bovenbrengen van klei,
bedekt met een laag zand van
30 a 50 cm. Ploegdiepte ±80
cm (1937). de rupstekker is
een Caterpillar RD6 met een
driecillinder dieselmotor.
9