De eerste trekkers, al in 1930 gekocht, waren een Caterpillar Fifteen
en één reusachtige Sixty van hetzelfde merk. In de loop van 1931
kwamen daar nog 11 Fordson wieltrekkers bij, waarvan er 4 werden
omgebouwd tot halfrups. Tevens kocht men 13 Caterpillar Fifteen
rupstrekkers erbij en 23 Caterpillar Twenty. De Fordsons werden
vooral in de zomermaanden gebruikt voor niet te zwaar werk (voor
namelijk gras- en graanmaaien). De Fordsons met halfrupsen (drie
Svedala en één Roadless) voldeden in de praktijk maar matig.
Daarom bouwde men ze al gauw weer om tot wieltrekkers.
Als het menens werd, werden de Caterpillars van stal gehaald. Ze
werden gebruikt voor ploegen en andere grondbewerkingen, voor de
binder, zaaien met een extra brede zaaimachine, enz. Voor het
lichtste werk, zoals kunstmest strooien, wagens trekken en zo,
vertrouwde men nog volkomen op paardentractie. Voor dat werk
vond men een of meerdere paarden goedkoper en ook sneller dan
een trekker. Daar is men in de loop van de tijd wel anders over
gaan denken
De Cultuurmaatschappij Wieringermeer was een van de allerbeste
klanten voor de firma Geveke, toen en nu Caterpillarimporteur voor
ons land. De keuze voor Caterpillar was een goede, want veel rups
trekkers, vooral van het type Fifteen en Twenty, draaiden meer dan
1000 uur per jaar in stuifzand en zoute modder. Kortom, in de
zwaarst denkbare omstandigheden en gemiddeld genomen bleven
ze het goed doen.
631
Rupstrekker, die ondanks de verbrede rupsen in de grond wegzakt (aug. 1932) rechts een
Caterpillar Twenty, midden een Sixty.