DE WIERINGERMEER ZEVENTIG JAAR
509
Wat er aan de drooglegging voorafging. Uit de Wieringermeerbode van augustus 1950 (met geringe aanpassing)
Op 21 augustus a.s. zal het zeventig jaar geleden zijn, dat "de Meer" voor
de eerste maal werd drooggelegd.
Wij weten allen, de plannen tot drooglegging dateren ver voor de tijd, dat
daarmee inderdaad een aanvang werd gemaakt. Reeds in 1667 is een plan tot
drooglegging van de Zuiderzee geopperd. Vanaf 1866 echter dateert een
vrijwel onafgebroken officiële belangstelling voor dit project. "Een werk
onzer geschiedenis en der 19e eeuw waardig, een werk voor Nederland van on
berekenbaar algemeen belang", zoals de heer A. Buma, lid van de Tweede
Kamer, in zijn boekje "Beschouwing over de afsluiting en het droogleggen
der Zuiderzee" het uitdrukte.
In 1849 was verschenen een werk van Ir. Van Diggelen over de afsluiting en
drooglegging van de gehele Zuiderzee, en, hoewel dit een algemeen plan was,
en de zaak slechts in grote trekken weergaf, trok dit werk, dat vooral de
grote economische en andere voordelen van een drooglegging bevatte, zeer de
aandacht
Enige jaren nadien, in 1865, liet De Maatschappij voor Grondcrediet een
plan maken tot drooglegging, echter uitsluitend van het zuidelijke
gedeelte, door de heer J.A. Beyerinck, Inspecteur van de Waterstaat, die
dit plan in 1866 uitbracht. Dit plan Beyerinck bevatte de drooglegging van
de Zuiderzee ten zuiden van de lijn Enkhuizen -CJrk tot de mond van de
Ijssel. De minister van Binnenlandse Zaken, Heemskerk, stelde een Raad voor
de Waterstaat in, waarvan voorzitter was de hoofdinspecteur F.W. Conrad, en
de secretaris Ir. J.M.F. Wellan, met als taak, dit plan te onderzoeken. Het
plan werd door Ir. T.J. Stieltjes omgewerkt, en vervolgens opnieuw aangebo
den. Het is begrijpelijk, dat niet over één nacht ijs kon worden gegaan, en
tevens, dat al die onderzoekingen geld kostten. Bij de wet van 5 juni 1875
(Stbl. 112) werd in beide voorzien: de benodigde gelden werden toegestaan
onder overweging, dat een nader onderzoek omtrent indijking en drooglegging
van een gedeelte van de Zuiderzee noodzakelijk was. Reeds op 31 mei van
datzelfde jaar werd aan de bekende waterbouwkundige P. Caland opdracht
gegeven tot nader onderzoek. Dit onderzoek werd geleid door de bekende
hoofdinspecteur van de Rijkswaterstaat, Ir. Leemans. Aan dit onderzoek
werkte tevens mede J.P. Havelaar, civiel-ingenieurdie daarover na
gehouden overleg met de Leidse hoogleraar Prof. Dr. J.M van Bemmelen,
bericht uitbracht. Nog in ditzelfde jaar 1875 bood Ir. Leemans een gewij
zigd ontwerp voor de indijking van de Zuiderzee aan, gegrond op de resul
taten van het onderzoek door de heer Havelaar verricht, vergezeld van een
raming van kosten. Op 18 april 1877 diende het ministerie Heemskerk het
eerste wetsontwerp tot bedijking en droogmaking van het zuidelijke gedeelte
van de Zuiderzee in. De afsluitdijk zou thans nog zuidelijker komen te lig
gen, dan aanvankelijk as voorgesteld door J.A. Beyerinck, n.1. van
Blokkerhoek ten Zuiden van het z.g.n. Enkhuizerzand om. De oppervlakte der
droog te maken gronden zou 157.000 ha zijn waarvan 144.000 ha klei, ter
wijl de kosten op f. 116.000.000,- werden geraamd. Na de aftreding van het.
ministerie Heemskerk werd het ontwerp onder het eerste ministerie Tak van
Poortvliet weer ingetrokken op 19 november 1877, waarna de zaak bij de
regering enige tijd bleef rusten. Op 4 januari 1886 volgde de oprichting
van de Zuiderzeevereniging. Deze vereniging stelde zich tot taak "om te
doen instellen een volledig en grondig (technisch en financieel) onderzoek
of, en zo ja, naar de wijze waarop en de middelen waardoor een afsluiting
(mede ter voorbereiding ener latere geleidelijke drooglegging) van de gehe
le Zuiderzee, de Wadden- en de Lauwerzee, wenselijk en uitvoerbaar
is".Voorzitter van deze vereniging was aanvankelijk de heer A. Buma.
Op 28 april 1886 werd de vereniging van statuten voorzien, die op 16 augus
tus van datzelfde jaar de Koninklijke goedkeuring verwierven. De vereniging
droeg het onderzoek op aan de hoofdingenieur van 's Rijkswaterstaat, J. van
der Toorn, en Ir. C. Lely. Op 2 febr. 1888 overleed de heer van der Toorn,
en zette Ir. Lely alleen het onderzoek voort, en dat leidde tot een plan,
waarvan Ir. Leemans getuigde "dat aan geen enkel hem bekend werk van groot
openbaar nut in de latere jaren in Nederland uitgevoerd, een dergelijk
stelselmatig en logisch van schrede tot schrede tot en besluit voerend,
technisch onderzoek is voorafgegaan, als dat hetwelk voor de Zuiderzee
vereniging werd belichaamd in dat achttal voortreffelijke nota's van
Ingenieur de heer C. Lely."