bewogen hier zijn nestplaats te zoeken? Volgens de heer Burdet is het de grote vlakte en de
verscheidenheid van gewassen daarop wat de kwartel zo aantrekt,
Het landschap verandert. Langzamerhand is het landschap veranderd. Boerderijen
verrezen allerwegen, het land werd intensiever bebouwd, heesters en bomen werden geplant bij
de dorpen, op de erven der boerderijen en op elk z.g. verloren hoekje. Hier vestigde zich
dadelijk de merel en de grasmus. De tureluur verhuisde naar sectie A en E, het gebied van de
Nieuwesluizerweg en Den Oeverseweg, naar de infiltratiesloten in het weidegebied, ook het
geliefde plekje van de kieviet.
Dan is daar ook het z.g. klutengat. Wel heeft dit de laatste jaren veel van zijn vroegere
schoonheid verloren, maar nog altijd treft men er kluten aan, al is het aantal meerkoeten en
waterhoentjes veel groter. De meerkoeten, eenden waterhoentjes, futen en dodaarsjes bevolken
de tochten en kanalen.
Toen in 1936 het waterpeil van een gedeelte der kanalen werd verlaagd, waren in het
voorjaar van 1937 in de bevaarbare kanalen merkbaar minder broedvogels aanwezig.
Daarentegen nam hun aantal toe in de onbevaarbare wateren, zoals de Hoge Kwelvaart.
Daar ook vond men in de zomer van 1938 een drietal nesten van de asgrauwe kieken-dief. Alle
rietzomen langs de oevers van de vaarten zijn bevolkt met karekieten, rietgorzen en rietzangers.
Prachtige riettochten vond men eertijds in sectie A en E, hier zijn in de winter '39-'40 heel wat
watervogels in leven gebleven. Deze rietlanden zijn een serieus onderzoek over waard. Men
weet zelfs te vertellen dat daar ook het wouaapje huist. Helaas hebben wij dat vogeltje daar nog
niet kunnen vinden, maar wel aan het Randkanaal van de Waard- en Groetpolder. Ook, vindt
men daar sporen van de baard-mees.
Vanuit sectie A zijn via de beplanting aan de Waard- en Groetweg weer andere soorten
vogels de polder binnengekomen. Eerst het kneutje, toen de tuinfluiter, de spotvogel, de grauwe
klauwier en de braamsluiper. In 1940 hadden ze Middenmeer reeds bereikt; andere vogels
hebben vandaar uit hun weg genomen naar het Noorden tot in Robbenoord toe.
En nu komen we aan het laatste tijdperk: de gecultiveerde Wieringermeer. Had de grote
vlakte haar bekoring, niemand zou hiervoor de hedendaagse beplanting van dorpen, wegen en
boerderijen willen missen, Bij het kiezen van de beplanting is ook terdege rekening gehouden
met de vogels. Altijd is er voedsel voor hen door de keuze van planten en naarmate de bomen en
heesters groeiden nam hun aantal toe, voornamelijk in het Noorden bij Robbenoord. Daar waar
het bos snel groter werd hebben de zangers en de fazanten hun intrek genomen en had men hier
al gezorgd voor nestkasten voor de mezen enz. die daar een druk gebruik van maakten.
De vernieling. In 1945 waren vele dennen al zes of zeven meter hoog, dat beloofde veel
goeds voor de toekomst.
Helaas, op 17 April 1945 moesten de bewoners van de Wieringermeer in allerijl vluchten
naar hogere gedeelten. De bezetter van die dagen kon zijn nederlaag niet verkroppen en blies de
dijk op, waarmee hij de Wieringermeer, die teen op zijn mooist was, aan het water prijs gaf. De
mensen zochten en vonden een goed heen komen buiten de polder, maar de hazen, egels,
mollen, wezels, hermelijnen, bunzings enz. kwamen jammerlijk om. Ook gingen alle vogelnesten
verloren. Door het vroege voorjaar in 1945 zaten de meeste vogels al op eieren of hadden
jongen, die ze niet wilden verlaten. Slechts enkele hoge punten zoals de Waard- en Groetdijk,
Schelpenbolweg en andere gedeelten bleven ongeveer droog. Hier broedden nog enkele
436