De ploeg deed zijn intrede. Grote vlakten werden bezaaid met een mengsel van verschillende grassoorten. Dit gaf aan het geheel het aanzien van een prairie, waarin aanvankelijk de witte klaver de zulte als honingbloem verving. Ratten en muizen deden hun intocht reeds in 1931 en weldra groeide het aantal sterk. Zij werden op de voet gevolgd door hun natuurlijke vijanden bunzing, wezel, hermelijn, velduil, torenvalk enz. De velduil, afkomstig van de Waddeneilanden, kon hier dadelijk voorttelen doordat zij altijd op de grond broedt. Men stond wel eens verwonderd te kijken als een nest werd gevonden met reeds grote jongen en wederom nieuwe eieren, alles omgeven door een half dozijn dode muizen. Deze uilen mochten zich verheugen in de algemene belangstelling van de Wieringer-meer- bevolking en helaas ook van rariteitenjagers, die hun zinnen er op zetten om zo,n vogel te bemachtigen om het dier opgezet een plaats te geven in hun huiskamer. Ook de kerkuilen, die vanuit het Zuiden kwamen (we vonden er zelfs die in Haarlem geringd waren) deden mee aan deze massale muizenjacht. Even snel als deze vogels kwamen verdwenen Ze ook weer; hun aantal vermeerdert of vermindert al naar gelang er veel of weinig muizen zijn. Zo waren er in 1934 veel muizen en ook veel uilen, in 1935 weinig muizen en weinig uilen, in 1936 veel, in 1937 haast geen en 1938 en 1939 weer veel. Dat ging zo af en aan. De velduil verdween voor het grootste gedeelte van het toneel, de kerkuil bleef en ook vertoonde zich het steenuiltje (Athene noctuascop), dat hier bleef wonen tot heden toe. De polder wordt bebouwd. In dit tijdperk van de grote prairie kwamen ook de dorpen Slootdorp en Middenmeer en we den de daken terstond bewoond door de mussen, de ijverige vuilopruimers van de straten maar brutale bedelaars in de winter. Ondanks de felle vervolgingen blijft de mus de meest voorkomende en intelligentste vogel rondom de huizen. Buitenom in het land kwamen allerlei kleine vogels zoals: de kuifleeuwerik die hier de Russische steppen meende terug te vinden, tapuiten, graspiepers, gele kwikstaarten spoedig gevolgd door de witte, rietgorzen, veldleeuwerik en zelfs de patrijs was in 1933 in sectie B (het gebied tussen Nieuwesluizerweg en Schagerweg en Waardweg en Zuiderzeeweg) aanwezig. Eenden broedden bij honderden overal, in het graan, in de klavervelden, in de zeeasters, op de korenmijten en hooischelven, er is geen plaats of de eend kan er haar nest maken. De bergeend was ook al vroeg aanwezig en heeft zich tot heden in een vrij groot aantal kunnen handhaven. Meeuwen vonden niet de door hen begeerde rust en verdwenen langzamerhand. Wel kwam men hier en daar nog wel een groep nesten tegen maar zelfs de grootste kolonie in sectie C, Alkmaarseweg en Kolhornweg, in 1934 t/m 1955, was in 1955 tot slechts enkele nesten ingekort. Een grote groep verplaatste zich naar de eilandjes in het Amstelmeer, maar ook hier zijn ze weer weggetrokken wegens te hoge waterstand en hebben ze de schorren van het Balgzand opgezocht. De sternen houden het wat beter uit. Verspreid door de polder zijn de nesten nog altijd behoorlijk in aantal. Ook de kwartel heeft hier zijn intrede gedaan. In 1934 voor het eerst gehoord heeft hij zich thans verspreid door de gehele polder en hoewel lang niet ieder in de gelegenheid is hem te zien is hij de gehele zomer door te horen ,kwik me-dit... kwik-me-dat... Wat heeft deze vogel 435

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 1999 | | pagina 19