HET LAND ZONDER BOOMEN EN ZONDER BLOEMEN
door TINE COOL
418
Er zullen geen kleine figuurtjes van menschen te
maaien staan onder den hoogen hemel, die zich
vergist, omdat hij geen boomen vindt en die de
masten van schepen herkent, masten van schepen,
die in de haven van Wieringen bij de Haukes
liggen, al is die haven geen echte haven meer, en
ook masten van schepen, die vaarten doortrekken,
waar hooge bermen langs zijn en in wier water de
slooten haar afwatering brengen.
Er zullen geen kleine figuurtjes te maaien staan,
maar wat zij wel zullen doen, is werken in hun
tuintjes. En kijk, zij zullen de eerste bloemen laten
bloeien. Op Slootdorp, het vroegere Sluis I, gaan
zij probèeren om bloemen te laten bloeien.
Opdat de hemel zich niet langer zal vergissen
De school wordt gebouwd, de kerk wordt ge
bouwd, de kerk en de kerk en de kerk, drie kerken
worden gebouwd met knusse, kleine torentjes, zoo
klein, dat het wel speelgoed zou kunnen zijn. Als de
stormende wind zijn woede zou willen koelen op
menschenwerk, dat op zeebodem staat, zal het hem
geen houvast kunnen wezen om neer te slaan.
Nog zijn het alleen de silhouetten van deze
kerkjes en de daarbij staande huizen, die de wijdheid
aanduiden, mede met de schuren. De groote schuren
zijn in haar enorme breedte evenals de eindelooze
rechte primaire wegen de aanduiding, dat de
Wieringermeerpolder in de toekomst veel ver
wacht, veel te bergen oogst en veel te vervoeren
oogst.
Het is niet aan deze wegen, dat de Wieringer-
meerpolder zich het beste toont; in rechte lijn, mee-
doogenloos overgegeven aan tegenwerkenden wind,
wil men wel heel graag eindelijk, eindelijk, aan
het doel toch wezen, het doel, de kleine kerkjes en
de kleine huizen. Van één zaak is men dan wel zoo
overtuigd, dat men nooit zal zeggen, dat die polder
een kleine polder is, waarvoor het niet de moeite
waard was zooveel werk en zooveel kosten te
maken, wel wetende, dat deze polder dan nog maar
een onderdeel is van het geheele titanenwerk.
Het is echter op de secundaire wegen, dat men
geniet van de omringende wijdheid. De dijk, om het
Amstelmeer gelegd, ontneemt de wijdheid de wijd
heid niet, maar geeft, wat iedere dijk doet, de illusie
van de nog grootere wijdheid, die er achter is. De
wijdheid, die zich zoo aan de grootere wijdheid
paart van de zee. Wrat de dijk meer doet, is: een
zachtgroenen gordel leggen van geurende klaver
bloemen in het hooge gras en de rechtlijnigheid
breken.
Nog zijn er geen boomen in den Wieringermeer
polder en daarom ga men er juist heen wel ziet men
de boomen op Wieringen zelf, wel ziet men ze om
den toren van Hippolitushoef en Oosterland en bij
den Oe ver; wel ziet men de boomen bij de plaatsen,
die vroeger aan de zeekust lagen en ziet men ze bij
wijlen den horizont breken, maar onbelemmerd gaat
toch de blik tot daar. Zoo zal het in de toekomst
niet blijven; menschen vragen beschutting en dieren
vragen die, maar dat het een bijzonder land nu is,
dat zeggen ons de andere polders, waar wij doorheen
kwamen en die wij in gedachten medenamen om hun
zijn aan het wordende te kunnen toetsen en meten.
De Wieringermeerpolder is nu in een phase, één
van de vele opeenvolgende, die door een andere zal
worden ingenomen en wel de polder met de boomen
en de bloemen. Nog is het niet zoo ver, maar er zijn
al de proeven; bij de schuur, waarop staat ,,de
eerste" (dat zegt ons toch veel: ,,de eerste"), staan
de wilgen en die groeien, staan de Italiaansche
popels en ze groeien, staan de Canadeesche popels
en ze groeien en een heel bosch met veel zilver-
populieren staat er aan een vaartkant, alles „om te
probeeren".
En zie, het gaat.
De Wieringermeerpolder bijft niet de polder
zonder de boomen en de bloemen en zonder de
tuinen.
Men ga echter nu den polder zien om de wijdheid
te beleven, de wijdheid, waardoor zich de hemel
vergist en nog steeds een zeehemel is.
Nog is er het andere dan het bekende, nog is er de
volkomen stempel van het ontnomen zijn aan de zee,
nog is er de phase van het worden, van het nieuwe.
Hoe zullen de boomen den "Wieringermeerpolder
maken, hoe zullen de bloemen den Wieringermeer
polder maken, hoe zullen de tuinen den Wieringer
meerpolder maken?
Hoe? Hoe?
Nu zijn er om de tuintjes de ligusterhagen al,
zooals overal op de gewone nieuwe dorpen.
Wieringermeerpolder, o, wacht u voor het
„gewone". Drager van den stempel van het bij
zondere tot nu toe, wacht u voor het „gewone
Polder, nog zonder boomen en zonder bloemen en
zonder tuinen en zonder kerkhoven en zonder sport
velden, wat er toch allemaal zal komen, och,houd
toch iets over, dat de hemel zich ook later zal ver
gissen en zijn koninklijke luchten bouwen met de
wolken, van de zee gekomen.
Och, polder, hoedt u voor het „gewone".
„La vie est a monter et non pas a descendre.