372
OP REIS
Een auto, een auto! Een hele grote vrachtauto. Er komt maar
zelden een auto door ons dorp. Er zijn hier maar twee of drie
mensen die een auto hebben. En die grote yrachtauto komt onze
weg in. Gauw kijken want nu kun je hem goed zien. Maar wat is
dat? Hij staat stil bij ons bruggetje. Vader gaat al naar
buiten en hij praat met de man uit de vrachtauto. Die man
gaat mee naar binnen. Samen met vader halen ze'al les uit ons
huis en zetten ze dat in de vrachtauto. De stoelen, de bed
den, de spiegel, alles. Ook de kisten uit de gang. Moeder had
al heel veel in die kisten gedaan. Nu snap ik waarom dat was.
Ik vind het niet leuk. Ik ga maar naar buiten. Ik ga naar da
hoenders kijken. Daar is altijd wel wat te zien. Maar de
hoenders zijn weg. Ook al weg. Vader en moeder en de man
lopen heen en weer van het huis naar de vrachtauto. Net zo
lang tot het hele huis leeg is. Ik blijf daar bij staan want
als alles weggaat, wil ik ook mee.
't Wordt al gauw donker, zeker hier in die auto, want ten
slotte moest ik daar ook in. Wat gaat alles raar vandaag. We
liggen nu met zijn allen als kinderen in een soort bed. Wel
een raar bed, maar weet je wat leuk is: het trilt al maar en
dat is een leuk gevoel. Je hoort de motor want die auto rijdt
maar en rijdt maar. Dat is een leuk geluid.
Waar waren de hoenders? In hun hok natuurlijk. Waarom zag ij-
ze dan niet? Ik hoor vader en moeder praten. Zal ik eens
vragen wat hier aan de hand is? k Zou best een boterham
willen hebben. Waar is toch mijn speelgoed? Nee, ik wil uit
bed. Ik wil ook uit de zon want die is zo warm. Ik heb het
warm. ..En zo zakte ik weg.. En de auto rijdt maar en rijdt
maar
Hé, wat is dat hier? Waar is mijn bed? Ik heb toch geslapen,
maar waar ben ik? Lig ik hier alleen in een donker hokje? 0,
gelukkig daar is vader al. Nu wordt alles weer gewoon en
goed. Gaan we gauw terug naar de keuken. Daar is het licht en
eten we lekkere boterhammen. Wakker worden in een auto is he
lemaal niet leuk. Vader neemt me op de arm en, o, wat is het
hier koud, wat een wind. Laten we maar gauw door de boomgaard
gaan. Daar waait het niet zo. Maar, hier is helemaal geen
boomgaard, ik zie helemaal niet één boom, o, wat kaal. We
kamen in de keuken van het kamp Nieuwesluis. We worden harte
lijk ontvangen door de familie Lokken. In die kampkeuken is
het lekker warm en we krijgen wat warms te drinken. Zou tijd
worden ook. Wat een dag, wat een dag.
overdenkingen van een
2-jarige landverhuizer
okt. 1931