voor de Leemans.
Voor de opstelling van de noodgemalen kwamen in aanmerking die plaatsen waar een kanaal de
rand van de polder bereikte, n.l. De Haukes, Den Oever, Kolhorn en Medemblik. De Haukes werd
direct buiten beschouwing gelaten, omdat het daarheen leidende kanaal een gering dwarsprofiel
bezit en door een hoog poldergedeelte voert. De daar op te stellen capaciteit zou slechts beperkt
kunnen zijn.
!n Kolhorn is de capaciteit van de op te stellen noodgemalen beperkt door de afvoer van het
randkanaal.
Het meest aantrekkelijk was om alle gemalen op te stellen nabij Medemblik, waar het diepste
deel van de polder ligt.
Er werd een drietal plaatijzeren pompen gevonden en gebruikt. Elk met een capaciteit van 300
m3/min en een opvoerhoogte van 5,00 m en dus passend bij de situatie van de polder. Deze
pompen waren al in gebruik geweest in 1916 na de inundatie van Waterland en waren ook
bestemd, maar nooit gebruikt, voor het inunderen van de Grebbenlinie in 1939-'40. Ze waren
sindsdien "ondergedoken" geweest.
De N.V. Werkspoor beschikte nog over 6 dieselmotoren geschikt voor de aandrijving van deze
pompen. Bovendien zagen de mensen daar kans om in korte tijd een drietal plaatijzeren pompen
van hetzelfde type te vervaardigen, zodat 6 pompen met 6 dieselmotoren konden worden inge
zet met een totale capaciteit van 1800 m3/mïn. Hiermee werd de bemalingscapaciteit verdub
beld.
De overbrenging van de motoren naar de pompen werd uitgevoerd door drijfriemen, welke
verkregen werden met medewerking van het Bureau voor Huiden en Leer te Amsterdam, onder
voorwaarde dat ze na afloop weer teruggebracht zouden worden. Het werk werd gedaan door
Werkspoor dat op vrijdag 8 juni '45 de opdracht hiervoor kreeg.
Na afweging van alle voor- en nadelen werd besloten de zes grote eenheden te verdelen over
twee locaties n.l. Lely en Leemans.
Vier eenheden werden geplaatst op de binnenberm van de dijk ten noorden van het gemaal Lely.
Om de lengte van de zuigbuïzen te bekorten werd een toevoerkanaal gebaggerd van uit Lage
Kwelvaart naar de dijk.
Het werk verliep eerst vlot.
Doch daarna werden moeilijkheden ondervonden met het ter plaatse aangetroffen stroo, en het
drijvende vuil uit de polder dat zich tengevolge van de westenwind verzameld had bij Medemblik
en in grote hoeveelheden werd aangetroffen. Dit kon niet met baggermaterïeel worden verwerkt.
Het stroo werd nu weggeruimd met behulp van een dragline en twee drijvende grijperkranen.
Gedurende die tijd werd het baggermaterieel bij Den Oever ingezet.
Nadat het stroo was opgeruimd kon het werk worden afgemaakt. In totaal werd 30.257 m3
specie weggebaggerd.
Er was echter wel belangrijk tijdverlies onstaan.
Steigers werden geslagen. Er werd een krooshek vervaardigd bestaande uit een loopsteiger van
geheide palen, waarlangs torpedonetten werden opgehangen.
De persbuizen werden gelegd in sleuven van 2.60 diep die in de dijk zijn ingegraven, en daarna
weer aangevuld met zand. De zuigbuis had een diameter van 1.50 m. De pomp kon het water 5
m omhoog brengen.
Voor het verdere nog drijvende vuil werd een tweede kering tegen drijvend vuil opgesteld, weer
bestaande uit Duitse torpedonetten met een maaswijdte van 10 cm.
Een grote olietank, oorspronkelijk bestemd voor Urk, werd ook aan de binnenzijde van de dijk
opgesteld als hoofdbrandstofreservoïr.
En twee grote eenheden werden geplaatst bij het gemaal Leemans; één op het sluisterrein.
Het ene noodgemaal sloeg het water van de vaart in de sluis. De sluisdeuren aan de kant van de
polder waren gesloten, de deuren aan de Zuiderhavenkant waren geopend. Met een kleine
baggermolen heeft men eerst een groot gedeelte van het zand uit de siuïskolk gebaggerd.
De rest van het zand werd door het pompwater weggespoeld. Voor de zuigleiding van deze zuig-
13
343