Het herstel van de Wieringermeer met 20.000 ha, en het herstel van Walcheren (de geallieerden hadden het eiland geïnundeerd) met 16.000 ha, kreeg van de regering voorrang boven alle andere noodzakelijke herstellingen van de in totaal 190.000 ha geïnundeerde gebieden in ons land. Ze waren het zwaarst beschadigd. Spoedig kreeg ZZW officieel van de minister van Openbare Werken en Wederopbouw de opdracht de dijk te herstellen en de Wïeringermeerpolder opnieuw droog te maken. Dit gebeurde met instemming van het Heemraadschap. En op 24 mei '45 schrijft ZZW de volgende brief aan het Heemraadschap: Aan de heer Dijkgraaf van het Heemraadschap de Wieringermeer, Ir A. O vinga te Medemblik. "Naar aanleiding van Uw, via den Hoofdingenieur-Directeur van den Provinciale Waterstaat Noordholland, tot mij gericht verzoek, om de herstelling van den Wieringermeerdijk door mijn dienst te doen geschieden, deel ik U mede, dat is goedgevonden, dat mijn dienst zich belast met het dichten van den doorbraak in den dijk en met de zorg voor het zoo spoedig mogelijk weer droog maken van den polder. De kosten hiervan welke ten laste komen van het Heemraadschap zullen u geregeld worden opgegeven, en naar verwacht mag worden, rechtstreeks worden betaald uit een daarvoor door het Departement van Financiën te openen crediet. De hieruit verstrekte gelden zullen later worden verrekend met de bijdragen in de oorlogsschade, welke Uw Waterschap zal ontvangen. Van Kuffeler. ZZW begon nu met de voorbereidingen voor het herstel van de Wieringermeerdijk. Bij het herstel streefde ïr Van Kuffeler er naar de polder nog in '45 droog te malen, zodat in '46 weer geoogst zou kunnen worden. Een geluk bij een ongelukkig feit was, dat de polder door het inmiddels na de afsluiting van de Zuiderzee, zoet geworden IJsselmeerwater was overstroomd. Extra maatregelen voor ontzilting behoefden niet getroffen te worden. Veel moest worden uitgezocht en geregeld. Steeds was de vraag kan het snel? Metingen en peilingen werden verricht, en er werd overlegd. Daarna werden de tekeningen gemaakt en een bestek geschreven aan de hand van de metingen en de door gesproken gegevens. De voorbereidingen vroegen ten gevolge van de ontredderde toestand van ons land, toch nog veel tijd en moeite. Men kon niet even naar de dijkgaten het vervoer was nog niet in orde, ook een telefonisch contact was nog moeilijk; dan was er b.v. het gemis van een lichtdrukmachïne voor het afdrukken van tekeningen, ook de post werkte nog niet zoals het moest zijn. In een vergadering werd gesproken over hoe het nieuwe dijkgedeelte kwam te liggen? Als het oude tracé zou worden hersteld dan zou dat aan grond een hoeveelheid van bijna 1.000.000 m3 vragen, want men moest dan de diepe gaten vullen die door de doorbraak en de uitschuring waren ontstaan. Daarnaast zou de dijk aan een onberekenbare nazakking onderhevig zijn. Een tracé binnendoor zou langer worden dan buitenom en dus ook meer aan tijd en grondverzet vergen. Het tracé dat gekozen werd was buitenom, om de beide bomkraters heen, en werd 940 m lang, gemeten in de as. De teen van de dijk aan de polderzijde mocht met het oog op de stabiliteit niet te dicht bij de insteek van de uïtgeschuurde gaten komen en ligt daarom 12,50 m uit de insteek van de diepe gaten. De hellingen van de gaten moesten daarom door aanvulling verflauwt worden. Hiervoor werd zand gestort. Het nieuwe zou dijkgedeelte zou worden opgebouwd naar de ervaringen die waren opgedaan bij de dijkaanleg van de N.O.P. Geen zeedijk zoals de bestaande dijk maar een polderdijk. De nieuwe dijk wijkt dus af van het oorspronkelijke profiel van de Wieringermeerdijk. Er komt 8 338

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 1998 | | pagina 13