DE DIJK
De dijk ligt tussen 't land en 't water
rnet palen en bazalt.
Hier ligt hij nu, hier ligt hij later,
tot dat de aarde valt.
Hij is gestegen uit de vloeden
met norse langzaamheid,
hij is tot schutten en tot hoeden,
tot worstelen bereid.
De regens zingen om hem henen,
eentonig, ongewis,
de vogels nestien in zijn stenen
en aan zijn voet schuilt vis.
Hij ziet de lichte zeiien zweven,
hij ziet de groene wei,
hij ziet de zilvren wolken leven
veranderlijk en vrij.
Hij overheerst het wild gewemel
en temt den groten wind,
hij doet ons dromen van den hernel
zo zorgeloos als een kind.
Jan Engelman
327