Dus nu. ons reisverhaal. U weet met welke tegenzin Pater Bekema en ik vertrokken, toen er nog in geen velden of wegen water te zien was en de kanalen nog niet zichtbaar warert geslegen. Enfin,, de menschen op het oudeland hadden ons noodig. dus we verdwenen. Is kap. Dekker ook op 't vasteland of is die gebleven? Ik heb hem niet gezien tot nog toe. O ja, m'n brevier, d.w.z. één deel, heb ik laten liggen; dat heb ik binnenkort noodig; is da). nog te bereiken? (Ik spring wel van de hak op de.tak hè). We zijn dan heelhuids in dc oude stad van Radboud aangekomen en von den een onderdak op de Pastorie. Maar, eerst zijn we ln Mlddenmeer nog zooveel kaarsen wezen halen als we in onze toch al vrij volle fietst asschen konden bergen. In Medemblik waren geen kaarsen en ongenoode gasten, die geen eten meenemen, zijn meestal niet erg welkom in dezen tijd, dus: ad captnndam animam, de eene dienst: Is de andere waard. Wij zijn 's avonds nog even de stad in geweest en hebben, al veel bekende gezichten ontdekt, o.a. juffrouw Steenbakker (die erg naar Ad v. Sehie verlangde want „hij is zoo handig en weet overal raad op cn wij weten niet. hoe we - aan een bootje moeten komen, om onze spulletjes te red den"). Dat valt trouwens voor die menschen ook niet mee hoor, want het zijn altijd „die boeren"!, maar de menschen hier weten nog minder van naastenliefde af; ze durven, hemeltergende prijzen (we hoorden van een mud tarwe mud erwten mud boonen voor een roeibootje, dan moest je zelf nog roeien!) te vragen en dfit in deze omstandigheden. Schoftig! Woensdagmorgen lazen we de H. Mis aan het zijaltaar. In dc kerk veel bekenden. U kunt er van op aan, dat we de „Stella Maris" een heilig geweld hebben aangedaan, om uitkomst, kracht -en troost. Daarna zadelden we onze stalen rossen en wilden spoorslags naar Wieringerwerf, maar bij Medemblik konden, we den polder niet meer ln. 't Was een verschrikke lijk gezicht. Zoo ver je kon kijken stond alles al blank. Er was een. be angstigende strooming in het. water. Paarden cn wagens ploeterden door een halve meter water; wegen waren onzichtbaar; 't water steeg ziender- oogen. Met een sneltreinvaartje reden, we bij Twisk den polder in, daar waren de wegen nog droog. In Mlddenmeer stond het water ook al op de stratenV we konden niet meer in de kerk komen. In de haven: een gewel dige drukte. De pakhuizen werden leeggehaald met man en macht. Van Cremers en W.olbers hoorden we, dat de Schagerweg al onbegaanbaar en Wiieringerwerf volkomen onbereikbaar was. Na .10 minuten voeren al roei bootjes door de straten; men kon de booten in de haven bijna niet. meer bereiken, 't Water gierde en bruiste door de,, kanalen. Alles water; we moesten terug. Spoedig reden we al door het water; we deden kousen en schoenen uit (nu kregen onze voeten meteen een goede beurt!) Pakken stroo en balken schoten langs ons over den weg. 't Was gevaarlijk. Wie reden als gekken om den polder uit te komen. Bij den Tusschenweg ont moetten we Miv Heukensfeldt; Jansen, die argeloos de Meer in was geko men ien nu niet wist, hoe hij het had: we konden hem „gerust stellen", we hadden z'n bezittingen uit de garage in den toren gedragen. Hij reed even verslagen als wij, zonder een woord anders te'zeggen dan „die arme men* schen!" met. ons!mee naar Medemblik, waar we 's middags bij de Zusters de producten van de gaarkeuken naar hun plaaLs van bestemming brach ten. (Wordt vervolgd). 324

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 1998 | | pagina 19