STAATSBLAD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oraxje-Nassac, enz., enz., enz. AFDRUK. VAX HET (No. 354) WET van den 14den Juni 19IS, tot af sluiting en droogmaking van de Zuiderzee. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de afdeeling van de Zuiderzee en de droogmaking van gedeelten binnen die afsluiting in 's land belang door het Rijk behooren te worden ondernomen Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Op nader door Ons of van Onzentwege vast te stellen wijze, worden voor rekening van den Staat: A. de werken uitgevoerd, nooclig 1°. tot afsluiting van de Zuiderzee door een afsluitdijk, loopende van de Noordhollandsche kust door het Amsteldiep naar het eiland Wieringen en van dit eiland naar de Friesche kust bij Piaam; 2°. voor de droogmaking van gedeelten van de af te sluiteu Zuiderzee 3° tot voorziening in de belangen van waterkeering' afwa tering en scheepvaart, voor zooveel deze door de afsluiting en de droogmaking geschaad worden: B. de maatregelen getroffen en de werken uitgevoerd, noodig tot voorziening in de belangen van de landsverdediging, in ver band met de onder A bedoelde werken. Artikel 2. De maatregelen en de werken bedoeld onder B van art. 1 zullen bij afzonderlijke wet worden vastgesteld, waarbij tevens zal worden bepaald, welke van de daarvoor noodige uitgaven zullen gebracht worden ten laste van het in art. 4 bedoeld fonds. Het ontwerp van de in de eerste zinsnede bedoelde wetten zal. voor zoover zij verband houden met de onder A. 1°. bedoelde werken, binnen twee jaar, en voor zoover zij verband houden met de onder A. 2°. bedoelde werken binnen vijf jaar na de in werkingtreding van deze wet bij de Staten-Generaal moeten zijn ingediend. -264-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 1997 | | pagina 6