de aal-visscherij geworden. Als dus wordt gesproken over
,,kuil-aal is dat de aal, die met de dwarskuil gevangen is.
Volendam maakt hierop de eenige uitzondering. Daar hebhen
ze de kuil achter de kwak gebonden en met twee kwak-boomen
uitgezet. Dat net noemde men de ,,kwak-kuil en de aal
,,kwak-aal En zoo zwoer Harderwijk bij zijn dwarskuil, even
als Volendam bij zijn kwak-kuil. Maar tenslotte heeft Harder
wijk het gewonnen. Alle kwakken, in zooverre ze niet gesloopt
Het groote voordeel is, dat de dwarskuil schuin vooruit gaat
en de kwak-kuil recht voor den wind af. De kwak-kuil raakt
daardoor op lager wal en moet dan terug Iaveeren gedurende
welken tijd hij niets vangt. De dwarskuil raakt nooit op lager
wal, maar kan altijd door blijven visschen, waardoor' zij een
geweldigen voorsprong op de kwak-kuil heeft en na afsluiting
het officieele net is geworden.
In Kampen, Elburg, Harderwijk en Bunschoten woonden
de meeste dwarskuilers. Tusschen Bunschoten en Kampen
102
kwam de meeste aal boven water. Ze was evenals andere viscb
verzot op brak water, dat voortkwam uit de massa rivierwater,
die zich aldaar met het zoute water vermengde. Bovendien zit
de'klei nergens zoo dik en ook nergens zoo vet, allemaal fac
toren, die mee hebben gewerkt om dit terrein als speciaal aal-
terreiri te bestempelen. De aal, die er gevangen werd, was dan
ook eerste klas en vooral in gerookte toestand verrukkelijk. Het
velletje van deze aal was zoo dun als een vlies; het vetgehalte
van die aal was zóó hoog,-dat men ze gerookt van de graat kon
zuigen. Een mirakel, zoo fijn als die aal wasl Mag de aal, die
thans in het IJsselmeer gevangen wordt, niet slecht zijn, ze
haalt niet bij de vroegere Zuiderzee-aal. IJsselmeer-aal heeft
een veel dikkere huid en is net als alle zoetwater-aal minder
vet. Daardoor wordt IJsselmeer-aal tijdens de grootste hitte
nooit ziek, terwijl het altijd de groote strop van Zuiderzee-aal
was, dat ze het met een hittegolf af moest leggen. En dan
gingen juist de dikste en vetste kapot. Ze kregen eerst een roode
staart, welke kleur zich door het heele lichaam verspreidde, en
hen bij millioenen ten grave sleepte. Dikwijls was de zee-bodem
met een laag doode aal bedekt, waardoor het bot-sleepen bijna
onmogelijk werd. De groote „warmte van het zee-water was
hiervan de oorzaak. Zoodra het weer omsloeg, en het frisscher
werd, was de aal. direct de ziekte kwijt, maar de visschers be
merkten er niets van, dat er zooveel waren gesneuveld. Zoo
onuitputtelijk was de Zuiderzee.
Frisch weer, vooral in de hondsdagen, was trouwens voor
alle Zuiderzeevisch een gebiedende eisch, en gelukkig voor de
Zuiderzeevisscherij kreeg Nederland niet vele heete en droge
zomers. Ongeveer 500 dwarskuilers vischten den geheelen
zomer tusschen Kampen en Bunschoten om aal. Ze vingen ge
middeld 100 pond per dag; circa 50.000 pond per dag of
500.000 pond per week van dit kostelijk zeebanket kwam daar
alleen boven water, nog niet meegerekend wat de Volendam-
mervloot ophaalde, want die vischte daar ook bij voorkeur.
103