IiET EINDE VAN DE ZUIDERZEEVISCH
Zou doode visch boven bomen? Brak water
lokt viscb Brug over de Zuiderzee? Gaande
versus staande want Wij niets, jullie nietsl
Weg met de kuil.
De Zuiderzee afgesloten T_ Dat viel letterlijk een ieder als
een koude douche op het lijf, maar niet het minst de Zuiderzee-
visch, die op ket kantje af nog kinnen was gekomen.
De Zuid erzee was 28 Mei 1932 vol ansjovis, garnalen,
spiering, Lot, bliek, aal en nog keel wat karing. Ze waren erim_
maar koe kwamen ze er weer uit? Hoe zal dat afloopen, was
de vraag, die een ieder ziek stelde en vrij algemeen zag men
aankomen, dat te eeniger tijd de zee met een laag doode visck
bedekt, dood en verderf zou verspreiden.
Hoe keel anders zou ket Ioopen... zeggen we eerst, dat de
vissckerij vanaf ket oogenblik, dat er met de afsluittingswerk-
zaamkeden werd begonnen (1918) steeds beter werd. De
haringvangst, die de laatste 20 jaar verre van rooskleurig was
geweest, viel steeds later in en ket werd dikwijls Maart, April
voordat van een Ioonende vissckerij kon gesproken worden.
„Dat beteekent ket einde van de Zuiderzeeharing," beweerden
staande-net-vissckers, „en ket is de sckuld van de moordkuil,
die de bliek wegvangt voor nest."
Het was voor de staande netters een geweldige tegenvaller,
ze kadden ket pleit gewonnen. De beste plaatsen waren voor
ken en ziedaar, nu kwam de karing zoo laat binnen, dat de
beste tijd (de Vasten) voorbij was. Voor de wonderkuil, die ziek
als operatiebasis ket Zuidelijk deel zag toegewezen, beteekende
ket niets, want voor ken was de karing geen hoofdbron van
bestaan omdat zij de kost met spiering verdienden, maar totaal
onverklaarbaar was, dat de weinige karingen, die er nog waren
juist in de binnenzee voorkwamen, waar de moordkuil visckte.
Het stond er voor de staande-net-vissckers derhalve beroerd
voor. En zietl Nauwelijks is met de afsluitingswerken een begin
gemaakt, of de karing kwam weer als vanouds met groote
scholen naar binnen en dat greep elk jaar weer vroeger plaats.
Tal van vissckers zagen er ket „schrijven aan den wand" voor
de Regeering in, om er niet mee door te gaan.
En met de bot ging ket precies eender als met de karing,
want ook deze was de laatste jaren niet zoo overvloedig geweest
als gewoonlijk, maar kwam nu weer met enorme hoeveelheden
terug. De andere viscksoorten kadden die gewoonten van
karing en bot niet overgenomen en wat wel ket meest frappante
van de zaak was dat bot en karing bij voorkeur de binnen
zee tot kaar verblijf koos, waar ze ket meeste gevaar liepen
in de moordkuil en in de botsleepnetten te belanden. Dat was
me een lamme geschiedenis voor de staande-want-vissckers,
maar de bewijzen zijn ermee gelevérd, dat de jwonderkuil de
zee niet uitmoordt, want integendeel: overal waar. de kuil en
sleepnet werden verboden, liep de vissckerij op niets uit. De
bodem der zee schijnt even goed als ket land af en toe schoon
gemaakt, geëgd en geploegd te moeten worden.
175