verrijkt ten koste van de hongerende bevolking van het Westen des lands. Dat was een leugen en ondanks alles ligt er nog steeds een zekere mate van blaam, van valse blaam op onze polder en zijn bewoners. Door dit boek, weten wij het, wordt die blaam weggenomen, anders nog, wordt de Wieringermeerder in het algemeen recht gedaan. Het verheugt ons, dat het een stedelinge is, die dit boek heeft geschreven uit de gegevens die zij in de stad, in Amsterdam, opdeed. Zij heeft zich goed georiënteerd in de Wieringermeer. Het verhaal is echt, uit het hart gegrepen. Tot in het diepste geheimen in het stroohok naast het magazijn in de schuur is zij doorgedrongen. De schrijfster bergt er de wapens in en de Engelse piloten. Zij schrijft hier datgene, wat de Wieringermeerboer zelf niet wil vertellen. Hij wil zich niet op de borst slaan voor zijn levensgevaarlijk werk. Doch de schrijfster doet hem ook hier op haar eigen wijze recht wedervaren. Op waarlijk treffende wijze weet zij door haar verhaal heen de poldergeschiedenis te weven. Geen opsomming van jaartallen of namen doch in een eenvoudige opmerking van oom Terpstra tegen het 'spreewtje' (Ine) legt zij de feiten vast. De dors met zijn uitdeling van de armen, de slacht, de inzaai en de intrede van de lente maken het verhaal van de mooie polder tot een herbeleven van hetgeen in onze herinnering voortleeft. De tekeningen van Rie Kooiman verluchten het geheel en maken het verhaal nog aantrekkelijker. Dan komt de voorbode van de ramp. In een zeer origineel gevonden rondwandeling van de Maaier, het standbeeld te Wieringerwerf, waaraan ook de titel ontleend is, kent men de zorg voor wat ons allen zo dierbaar is. De ramp, de ellende. In vogelvlucht zien wij het opnieuw gebeuren, beleven wij de verontwaardiging, de machteloosheid van toen. Niet vergeten is de schrijfster de laffe moord op A.C. de Graaf. "Zijn leven en strijden zal niet vergeefs geweest zijn. Nederland zal herrijzen". De schrijfster heeft haar hart aan de Wieringermeer verpand. Het slot van het boek stipt nog even de grote vernieling aan en kan dan met boer Terpstra en beurtschipper Feenstra zeggen: En met Gods hulp zullen dan ook wel weer een schuur bouwen, we zullen hier weer wonen en de tuin zal weer bloeien. Vrijdag 6 december 1946 Een gecompliceerde botsing, om circa 9 uur in de morgen kwam uit de richting Middenmeer een met graan geladen boerenwagen getrokken door een autotrekker, van het bedrijf van minister Mansholt, de Industrieweg opgereden, om bij één van de pakhuizen graan te lossen. Ter hoogte van het pakhuis van de firma Haytema bevindt zich een knik in de weg, op de plaats waar het asfalt overgaat in klinkers. Vermoedelijk door de schok wipte de pen, waarmede de wagen aan de trekker verbonden zit, uit het oog. De wagen reed nu op eigen gelegenheid, botste tegen een boompje en werd tenslotte in zijn vaart gestuit door de motorfiets met aanhangwagentje van de melkboer Willem Keppel, die langs de weg geparkeerd stond. De motorfiets kon zwaar beschadigd onder de wielen van de wagen weggehaald worden, terwijl de inhoud van de melkbussen (2 x 40 liter) over de weg stroomde. Een dag na het ongeluk is door stratenmakers deze knik uit de weg gehaald. Als het kalf verdronken is dempt men de put. Woensdag 18 december 1946 Arbeidstijden en lonen in de Wieringermeer. Door het College van Rijksbemiddelaars is een eerste wijziging en aanvulling vastgesteld van de regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden voor de akker- en weidebouw en het veehouderijbedrijf. Voor de Wieringermeer zijn daarbij bijzondere bepalingen in het leven geroepen, welke een dezer dagen in de Staatscourant verscheen. pag233

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 1996 | | pagina 9