Causerie gehouden voor het Genootschap voor de Geschiedenis van Wieringermeer op 25 januari 1996 door Mr. J.F. de Groot Onderwerp: mijn werk in de Wieringermeer als ambtenaar in dienst van het Openbaar Lichaam de Wieringermeer en de gemeente Wieringermeer en mijn werk in de bezettingsperiode aldaar. Mijnheer de voorzitter, geacht bestuur, dames en heren. Toen ik voor enkele maanden een telefoontje ontving van de voorzitter met het verzoek of ik op uw vergadering een causerie zou willen houden over mijn persoon, mijn werk in de Wieringermeer, meer in het bijzonder mijn bijdrage aan het verzet in de polder moest ik wel even nadenken. Enerzijds wilde ik mijn vriend Jaap de Graaf niet teleurstellen, omdat ik sinds 1940 met Jaap en later ook met zijn vrouw goede vriendschapsbanden onderhoud. Die bestaan hierin dat wij jaarlijks bij elkaar komen om over allerlei zaken eens bij praten. Anderzijds moetje bij een 'ja zeggen' dit ook waarmaken. U moet zich voorstellen, dat ik na het abrupte vertrek uit de Wieringer meer op 17 april 1945, zoals alle andere bewoners van de Wieringermeer een taak had. Waar kan ik gehuisvest worden met mijn gezin en na die periode kreeg ik andere opdrachten buiten de polder. Ik heb nog negen maanden in 1946 in het nood-raadhuis te Lutjekolhorn gewerkt en ben toen definitief vertrokken. Ik werd toen benoemd tot burgemeester en eerlijkheidshalve heb ik bij mijn arbeid in de Wieringermeer niet zo zeer meer stil gestaan. En heb er nooit meer over gesproken, ook niet met mijn kinderen. Ik heb een beroep moeten doen op mijn geheugen en als ik dan het boek lees over "het verzet in West Friesland" een uitgave van oktober 1990 dan is mijn bijdrage aan het verzet maar zeer bescheiden geweest. Laat ik beginnen met iets te vertellen over de persoon "de Groot"zijn ambtelijk functioneren in de polder. Ik ben geboren in de gemeente Giessendam, later samen gevoegd tot de gemeente Hardinx- veld-Giessendam, liggende aan de Merwede tussen de steden Gorinchem en Dordrecht. Nadat ik de lagere school had bezocht ging ik naar de Rijks-HBS en deed eindexamen in 1935. Er was in die periode een grote economi sche crisis en veel werkeloosheid. Voor mij kwam toen de vraag aan de orde wat nu? Mijn vader had een baggerbedrijf met een zandzuiger, baggermolen, elevatorbakken en sleepboten. Ik zou daar in opgeleid kunnen worden, maar ik zag daar vanaf, omdat ik in die jaren al dacht aan schaalvergroting en dat dit bedrijf daar niet in zou passen. Toch heeft het baggermateriaal van mijn vader nog een dienst kunnen bewijzen aan de drooglegging van de polder. Mijn vader heeft het materiaal langdurig kunnen verhuren aan de Maatschappij van de Zuiderzeewerken, de MUZ. Dus indirect toch nog een bijdrage aan dit geheel. Ik moest denken aan andere beroepen, als jeugdig persoon, aan KMA; een opleiding voor beroepsofficier, de koopvaardij; opleiding tot stuurman op de grote vaart, en een kort-verband vliegersopleiding. Deze laatste groep personen is nagenoeg volledig gesneuveld in de strijd Indië en Japan. Niets van dit alles gewoon dit bij huis, volontair ter gemeente-secretarie in Giessendam met een opleiding gemeente administratie en financiën. Na zo'n drie jaar voor niets gewerkt te hebben solliciteerde ik in 1939 naar de gemeente Zeist en naar het Openbaar Lichaam de Wieringermeer. pag 155

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 1996 | | pagina 3