Om de emigratie naar Palestina vlotter te laten verlopen, wilde mevrouw Van Tijn het Werkdorp erkend krijgen als een hascharah centrum. Hierin werd zij tegengewerkt door Ru Cohen, directeur van de Deventer Vereniging, de oudste hascharah instelling in Nederland. Cohen vond dat het Werkdorp al meer steun van de Nederlandse overheid kreeg dan de andere hascharah instituten en wilde voorkomen dat een deel van de schaarste certificaten ook naar het Werkdorp zouden gaan. Zijn belangrijkste argument was het niet volledig zionistische karakter van het Werkdorp. Ru Cohen werd gesteund door zijn broer Eli Cohen, die lid was van de commissie die de certificaten in Nederland verdeelde. Mevrouw Van Tijn wendde zich tot het Britsch Fund, dat namens de mandataris de certificaten verstrekte, met het verzoek om in overleg met de Nederlandse vertegenwoordiger van het Joods Agentschap, de Hollandse Certificaten Commissie, de SJA en de directeur van het Werkdorp een beslissing te nemen over de toelating van de Werkdorp tot de Hechalutz. Mevrouw Van Tijn werd in gelijk gesteld en het Werkdorp werd vanaf dat moment in de toekenning van certificaten gelijk behandeld met de andere hascharah instellin gen in Nederland. Dit incident toont aan hoe zeer men was gericht op emigratie-mogelijkheden. De opheffing van het Werkdorp. Op het moment van de Duitse inval in Nederland waren er 315 leerlingen in het Werkdorp. Al kort na de bezetting toonden de Duitsers interesse voor het opleidingskamp. Dit blijkt onder meer uit een brief van de Directie Wieringermeer aan het College van Secretaris Generaal, waarin werd gewaarschuwd voor Duitse voorbereidingen om het Werkdorp op te heffen. De Secretaris-Generaal van Financiën, mr. L.J.A. Trip, bracht de kwestie in het College aan de orde. Dit besloot op 6 september 1940 om de zaak bij de hoogste Duitse instantie te verdedi gen. Op 23 oktober liet de heer Trip weten dat het Werkdorp niet zou worden opgeheven en dat het pachtcontractper 1 november kon worden verlengd. Toch bleef de Directie Wieringermeer van Duitse zijde berichten ontvangen dat het Werkdorp zou worden opgeheven. In de ochtend van 21 maart 1941 reden zeven bussen van het Amsterdamse Gemeente Vervoers bedrijf voor bij het Werkdorp. In de bussen zaten Duitsers in burgerkleding. Twee van hen stapten uit en liepen naar het kantoor van het Werkdorp, waar ze de telefoonlijnen blokkeerden. Administra teur Cornel, bedrijfsleider Kemmeren en directeur Herzberg moesten in het kantoor blijven. De Duitsers deelden hen mee dat zij het Werkdorp zou ontruimen. Om twaalf uur kwamen de leerlingen naar het Werkdorp voor de lunch. Zodra ze binnen waren, sloten de Duitsers de toegang tot het Werkdorp af en werd alles door hen gefotografeerd. Om een uur werd de leerlingen naar hun werk gestuurd met de mededeling dat zij, zodra de sirene ging, terug moesten komen. Kort daarna arriveerde in een particuliere auto Willi Lages, het hoofd van de SS in Nederland. Lages werd onder meer vergezeld door Klaus Barbie. Lages negeerde Herzberg en richtte zich direct tot de heer Kemmeren. Die moest de leerlingen verzamelen, zodat ze naar Amsterdam konden worden overgebracht. Op het geluid van de sirene kwamen de leerlingen naar het gemeenschapshuis, waar ze zich moesten opstellen in rijen van twee. Kemmeren protesteerde tegen het besluit van Lages met het argument dat door het vertrek van de leerlingen de, voor de voedselvoorziening belangrijke, landbouwafdeling kapot zou gaan. Uiteindelijk kreeg hij toestemming om 60 leerlingen te selecteren die nog een half jaar voor het bedrijf zou zorgen. Hij koos 50 jongens en 10 meisjes. Ook de Nederlandse werkleiders konden blijven. De andere bewoners, leerlingen en personeel, kregen tien minuten om hun spullen te pakken, vervolgens werden ze naar Amsterdam vervoerd, waar ze de eerste nacht doorbrachten in de fabriek van de diamantair Abraham Asscher. Die was van tevoren op de hoogte gesteld van de ontruiming en had directeur Herzberg ingelicht. Na deze eerste opvang werden de leerlingen ondergebracht in Joodse gezinnen in Amsterdam. - 148 -

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 1995 | | pagina 20