Vice-voorzitterde heer Albersdankt de beide heren voor hun zeer interessante uiteenzetting en biedt elk een fles wijn aan. Waarna de vergadering wordt gesloten. De secretaris, mevrouw Teeling-Geers Lezing van de heer R. Klaassen, "Waar kan een mens beter aan de eenzaamheid gewennen, dan in wijds en zomers polderland, waar alleen de grens met wat wij als de hemel hebben leren kennen, in de verte wordt gebroken door een vege bomenrand (van Bert Schwitters) Dames en heren, toen Klaas Albers me een paar maanden geleden vroeg of ik een lezing voor jullie vereniging wilde verzorgen over de beplantingen in de Wieringermeerpolder, heb ik wel even geaarzeld om direct volmondig ja te zeggen. Ik heb ruim 20 jaar in de polder mogen wonen en werken maar het is ook al weer 10 jaar geleden dan we zijn vertrokken. Maar toen ik dat overwoog, besefte ik ook dat daarin juist mijn kans lag. Namelijk de kans om in te gaan op een aspect van de historie van de polder die, voor zover ik ben ingelicht, nooit erg in het daglicht heeft gestaan. Ik bedoel daarmee de plannenmakers, hun plannen en hun problemen bij de landschappelijke ontwikkeling van de Wieringermeer maar ook met een blik op de verdere uitwerking van de invulling van de open ruimtes in de Noordoostpolder en Oostelijk Flevoland. De literatuur die ik hierover bezit is echter gering, maar ik heb hierbij een beroep kunnen doen op de kennis van mijn oud-mentor en collega bij het SBB, de landschap-architect Piet Kelder. Deze heeft in de genoemde polders gewerkt en kon me veel waardevolle informatie verstrekken. Welnu, na deze inleiding zal ik overgaan tot het eigenlijk onderwerp, de historie van het landschap waarin jullie dagelijks wonen en werken en die, met verwijzing naar mijn inleidend gedicht van Bert Schwitters, wellicht ook bij jullie in, veelal spaarzame momenten de aanleiding kan zijn tot meer verheven gevoelens. De Groninger dichter-boer Derk Sibolt Hovinga heeft getracht dit te verwoorden in zijn gedicht: "Oogst van mien aner land". Het gevoel van op de grens te wonen tussen heelal en de mensenwereld. De belangrijkste overweging bij de aanleg van de Hsselmeerpolders was destijds het gegeven dat in het hart van Nederland veilige dijken moesten komen. Bijkomende voordelen waren: - het areaal landbouw-grond moest worden uitgebreid waarbij men vooral aan jonge boeren kansen wilde geven; - er was behoefte aan een zoetwaterbekken, voor o.a. de waterwinning; - er zou een korte verbinding tussen Noord Holland en Friesland ontstaan. Een eerste opzet in grote lijnen werd gemaakt door planologen, water- en landbouwkundigen. Zij maakten plannen voor de ontsluiting, de ontwatering, de kavelgrootte en zij bepaalden hoe de gebieden moesten worden ingericht en waar de dorpen zouden moeten komen. Pas daarna kwam de landschaps-architect in beeld. Degenen die zich bezig hebben gehouden met het ontwerpen van landschapsplannen voor de polders, zagen het als hun opdracht om de grote ongedeelde ruimten om te vormen tot gebieden met een gevarieerde maat en een eigen karakter. Belangrijke elementen waren: de bodem, het grondgebruik, de bedrijfsgrootte, het klimaat en de "massa's", gevormd door de dorpen en later ook de steden. Het zal duidelijk zijn dat de inrichting en de grootte van de deelgebieden ook in sterke mate bepaald is door de ideeën die de diverse ontwerpers hadden over maat en schaal. De polders vormde voor de ontwerpers een unieke uitdaging, de leegte moest zinvol worden ingevuld. Praktische, tijdgebonden factoren zijn minstens zo belangrijk geweest voor het uiteindelijke gezicht van de polders als de ideeën van de ontwerpers. De Wieringermeer was de eerste polder die op een planmatige manier werd ingericht. Er loopt een duidelijke lijn van de inrichting van deze polder naar de N.O.P. Toen de Wieringermeer in 1930 tijdens de crisis, was drooggevallen, waren er veel zaken die om een oplossing vroegen. Op kleine schaal was onderzoek verricht in de proefpolder bij Andijk, maar er bleven heel veel vragen over. Om maar enkele te noemen: - zouden er in de crisistijd wel pachters komen? - hoe groot moesten de kavels worden? - waar moesten de dorpen komen? In het inrichtingsplan werd vooral met de kavelgrootte geëxperimenteerd. De grootste kavels waren 500 bij 1500 meter, de kleinste 300 bij 800 meter. Het gevolg was dat de bedrijfsgrootte tussen de 24 en 75 ha. kwam te liggen. Daardoor waren de open ruimten tussen de wegen eveneens zeer gevarieerd. Elk bedrijf moest aan bevaarbaar water komen, dus kwamen er vele tochten en kanalen. - 89 -

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 1995 | | pagina 5