De heer Metz heeft dit verhaal vertelt in 14 oktober 1993 in de Oude Beurs
te Middenmeer
Mensen die de Wieringermeer leefbaar maakten
Beste mensen,
Vorige keer hebben we de mensen "ontmoet" die de dijken hebben aangelegd
en de kunstwerken (gemalen, toegangssluizenetc.) hebben gebouwd met alle
bijkomende werken. Als op 10 februari 1930 de beide gemalen officieel in
werking worden gezet, zijn deze werkers al vertrokken, althans de meeste.
Velen van hen namen ondanks de zware tijd toch met enige moeite afscheid
van "hun" dijken of "hun" kunstwerken. Velen van hen werden met materieel
en al ingezet bij de bouw van de Afsluitdijk, want dat werk was op dat
moment nog in volle gang en dat zou door gaan tot diep in 193 2.
Voor anderen kwam het ontslag. Anderen, zoals opzichter Schimmel en kapitein
Wouda, die we de vorige keer hebben ontmoet, konden bij ZZW blijven, maar
kregen ander werk, als sluismeesterhavenmeester. Weer anderen werden
waker op de nieuwe dijken. Dit behoorde allemaal tot het xeerste' hoofdstuk
van de polder.
Vanavond, 63 jaar later, ontmoeten we een volgende groep werkers. Mensen
die een gedeelte van het tweede' hoofdstuk hebben geschreven. Dat tweede
hoofdstuk van de Wieringermeer polder is langer dan het eerst, er gebeurde
meer en het loopt van 1930 tot ongeveer 1937.
Het begint op 21 augustus 1930, want op die dag krijgen de gemalen "Lely"
en "Leemans" de polder "droog". Beide gemalen hadden zo'n zeven maanden
onafgebroken gemalen. In continu-dienst hadden de machinisten alles steeds
bedrijfsklaar gehouden, storingen deden zich niet voor. Op die 21Ete augustus
was er ongeveer 750.000.000 m3 water weg gemalen. Bedenk daarbij dat al
dat water nog zout water was, want zoals gezegd het werk aan de Afsluitdijk
was nog in volle gang. De polder was "droog"'. Wat door velen in het land
als onmogelijk was gehouden, was gelukt.
Als je op de 21Ete augustus 1930 vanaf de toren van de Bonifatius-kerk te
Medemblik over de nieuwe polder uitkeek, dan zag je een kale vlakte van
zand en slik met diepe en ondiepe geulen.
Ingenieur Mesu van de WMD zei het toen zo;
"...zo moet de wereld er in het begin van de schepping hebben
uitgeziengeen bomen, geen levend wezen te bekennen, het leek één
groot dodendalMen ging er hard op in zichzelf praten, om de beklem
mende stilte van de ruimte te verbreken. Wind en regen hadden op die
eindeloze vlakte vrij spel. Wanneer het regende vormde zich ondiepe
plassen, die door de wind werden voort gejaagd tot het water zich
over de rand in één van de gebaggerde kanalen stortten. De invloed
van dit over de grond voort jagende water was zo groot, dat in korte
tijd kreken in de bodem werden uitgeschuurddie steeds dieper en
breder werden. De uitgespoelde grondmassa's kwamen in de kanalen terecht
en moesten daar weer worden uitgebaggerd. Had de regen opgehouden
en was het bovenste laagje opgedroogddan kreeg de wind vat op het
zand en blies reusachtige wolken voor zich uit..."
Tot zover Mesu.
13