We mogen zeker niet vergeten de diepspittersVan hun werk zien we niets.
Toch maakten zij land beter bruikbaar voor de boeren. Deze mannen werkten
in de werkverschaffing bij de Cultuur. Ze hebben het zand van de bovenlaag
naar beneden gebracht en de klei van beneden naar boven. De "putten" waren
meestal zo'n 80 cm diep. Deze mannen werden per meter betaald. Ze hadden
het werk aangenomen. Een werkbaas controleerde met een stok en peilde of
alles was omgelegd. En of er niet was geknoeid. Hard is er door hen gewerkt
om een dagloon. Het diepspitten kwam het meest voor in het noordwesten
van de polder.
Al het andere niet genoemde werk is gedaan door vele andere, te weten
uitzetters, timmerlieden, metselaars, betonvlechters en anderen. Ze hebben
gebouwd aan de sluizen in de polder, de bruggen, de wegen, de huizen, de
boerderijen, etc. Om de polder leefbaar te maken hebben veel mensen enorm
veel werk verzet. De meeste zullen we nooit leren kennen, maar hun werk
zien we nog steeds. Aan allen hulde, ze hebben een polder gemaakt waar
het goed wonen en werken is. Ik sluit het hoofdstuk af. De werkers hebben
geschreven, want zo eind 1937 nam het gewone leven zijn normale gang. We
kunnen zeggen dat alles klaar was. Zij wisten niet, wij nu wel, dat het
derde hoofdstuk er aan kwam. Een hoofdstuk met een zwart rand. Maar daarover
een volgende keer. Ik dank U wel.
A. Metz, 14 oktober 1993.
18