Om het water uit de polder af te voeren naar de gemalen waren er ten
eerste kanalen en tochten nodig, daarnaast sloten. Aan de bureaus en de
tekentafels van ZZW in Den Haag hadden de medewerkers van deze dienst het
verkavelingsplan ontworpen en uitgewerkt. Ze hadden de afvoer van de hoeveel
heid water die nodig was om de polder droog te houden en de profielen voor
die kanalen en sloten berekend. Deze werkers worden meestal helemaal
vergeten, maar zonder hen konden ze buiten in de polder niet werken. Zij
maakten de bestekken. Nu de polder was drooggevallen moesten die plannen
worden uitgevoerd. De kanalen en tochten, met een gezamenlijk lengte van
240 km, waren al gebaggerd voordat de polder droog viel, namelijk nog in
volle zee. Nu moesten ze worden uitgediept en afgewerkt. In het begin vormde
deze waterwegen de enige communicatie en transport mogelijkheid in de polder.
Bij het droogvallen waren er zoals gezegd grote hoeveelheden zand en slib
in de kanalen terecht gekomen en tijdens een storm van juli '31 was er
nog meer bij gekomen door het stuiven van het zand. Ook na het droogvallen
zag men op enige afstand van de gebaggerde kanalen en tochten de gebaggerde
grond die er onder water was gestort. Dat was een flinke tegenvaller, want
men was er van uitgegaan dat deze specie wel uit elkaar zou worden gespoeld
door het altijd in beweging zijnde zeewater. Maar dat was niet gebeurd.
Ze vonden de bakken grond vrijwel stuk voor stuk geheel terug, op enige
honderden meters afstand van de kanten van de kanalen als grote molshopen.
Egaliseren van de gestorte grond was dus geboden. Het werd een kostbare
geschiedenis om deze specie zodanig te verdelen over de kavels, dat de
sloten en greppels toch goed op de kanalen konden afwateren. Het was een
enorm karwei, aldus Ir. Smeding en de heer List. Men leerde hieruit het
storten van de baggerspecie meer systematisch uit te voeren, wat men in
de andere polders dan ook heeft gedaan. Het uitbaggeren van de kanalen
en tochten deden de baggeraars met 19 vloeimolens. Ze hadden hieraan van
eind '30 tot juli '32 veel werk. Als de baggeremmers boven water kwamen
werden ze leeg gestort en de specie vloeide via lange goten links en rechts
over de kavel. Zo verwerkte de baggeraars 6.000.000 m3 grond. Het egaliseren
van de molshopen' geschiedde met kipkarren en kruiwagens en de schop.
De mannen die dit weer deden verwerkten zo 5.000.000 m3 grond.
De volgende stap in de afwatering die moest worden gemaakt waren de
sloten. Deze sloten waren uitgezet om de 250 meter en ze hadden een lengte
van 800 meter. De totale lengte van de te graven sloten kwam op 985 km.
De sloten zelf moesten, zo was berekend, 1,40 meter diep worden, op de
bodem 1,00 meter breed zijn en de bovenbreedte moest 5,00 meter zijn.
De te graven sloten werden aanbesteed en gegund. Het werk kon beginnen.
De heer Spekken vertelde hierover het volgende;
"Een pont brengt ons over een kanaaldan te voet verderde
grond was taai en vochtig. Soms zakten we tot aan onze enkels weg
in de blubber. Overal groeide het onkruid welig. De grond was nog
door geen schop geroerd. Wel waren de kavels al uitgezet door de
landmeters
De ploegen, steeds ongeveer 20 man, onder leiding van een voorman, vormden
een rij. De onderlinge afstand tussen de mannen bedroeg zo'n 1,5 meter.
Ze graven tot een bepaalde diepte, dan vormt zich een tweede rij, de
zogenaamde grondverplaatsersEr werd nu door hen gehaakt gegraven, dat
wil zeggen, de gravers die het diepst stonden werpen iedere spade grond
op de spade van de verplaatser en die smakten de grond ongeveer twee meter
van de slootkant. Zo vorderde ze kubieke meter na kubieke meter. Er werd
door hen ongeveer 3.250.000 m3 grond verwerkt. Dat is ruim 740 km sloot.
Daarna verspreidde de grond ook nog over de kavels. Ongeveer 250 km sloot
werd gegraven door 13 draglines.
16