10
winter 60 a 100 kazen. De fabriek ging ook roomboter
maken. De kazen van “De Vereeniging” kleine
Edammers en kruidenkazen, werden op de Alkmaarse
kaasmarkt onder meer aan Dijkman uit Castricum en
aan Van Ammers uit Oosthuizen verkocht. Verreweg de
meeste kaas ging naar Gestam uit Edam. Limmense
kaas was speciaal, omdat ze afkomstig was van de
lichtere, zandige grond achter de duinen.
De Tweede Wereldoorlog bracht daar verandering in.
De Duitsers maakten een einde aan de vrije handel in
kaas en het vetgehalte van de Edammer kaas werd
wat bij als boekhouder. Hij noteerde elke dag de
gegevens in een groot boek en regelde ook de
uitbetaling aan de boeren. Hij deed het geld in papieren
melkzakjes met de naam “de Vereeniging” erop en gaf
die mee aan de melkrijders. Hij was erg precies, zodat
er nooit een cent mankeerde. Hij was zo eerlijk als goud.
Het oudst bewaard gebleven melkboek dateert van
1932. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid melk sterk
afhankelijk was van het seizoen. In mei kalfden de
koeien en werd de meeste melk geleverd, namelijk
bijna 7.000 liter per dag. In de wintermaanden als de
koeien droog stonden was dat 2.000 liter per dag. Dat
leverde toen 200 a 300 kazen op in de zomer en in de
Keurig op leeftijd en grootte Jaap, Cor, Nic., Henk, Herman en Jan.
(foto 1923)
kaasdoeken, die te drogen werden gehangen op de
hagen langs het pad naar de boerderij en verder
verzorgde ze het huishouden. Klaas begon met één
knecht Kees Mooij. Later kwamen daar Cor Adrichem,
een echte levensgenieter en biggensnijder en Chris
Vrugt bij.
Klaas en Maartje kregen zes kinderen Jaap (1908), Cor
(1910), Nic. (1912), Henk (1916), Herman (1917) en Jan
(1921). Van hen kwamen Nic., Henk, Herman en Jan
uiteindelijk in de fabriek terecht en hun hulp was
uiteraard welkom. Al tijdens hun lagere schooltijd
werden ze ingezet voor allerlei karweitjes. Na de lagere
school kwam Nic. meteen in de fabriek te werken en
samen met Jaap volgde hij een
opleiding tot kaasmaker. Voor de
jongste kinderen was er niet meteen
werk in de fabriek. Herman werkte in
de zomer bij diverse tuinders in de
tulpen en gladiolen en in de winter
deed hij kleine klusjes in de fabriek. Als
dertienjarige verdiende hij een
rijksdaalder in de week. Het was in het
begin van de jaren dertig en de tijden
en lonen waren slecht. Na een paar
jaar “opperen” bij dorps-aannemer
Gert Min kwam hij terecht bij
bollenboer Jan Seignette. Broer Jan
werkte bij buurman Bisschop aan de
Achterweg, ook voor een knaak.
Bisschop was maar een arme tuinder
met zeven hoekjes land van elk
honderd roe. Op 16-jarige leeftijd kwam
hij in 1937 in de fabriek.
Het transport van de melk ging toen nog primitief. Cees
Pepping bracht zijn melk soms met een kruiwagen,
waar net 2 bussen in pasten. Anderen brachten hun
melk in emmers aan een juk of ze kwamen fietsend de
melk brengen. Bij de overigen die verder woonden,
werd vanaf 1916 de melk opgehaald. Dat gebeurde met
paard en wagen door de eerste melkrijders Chris Vrugt
en Anton Hunnekink. Klaas Zomerdijk noteerde elke dag
op een zwart bord buiten bij de melkontvangst de
hoeveelheden gebrachte melk. Jacob Pepping, die
rentenierde in een huis tegenover de kerk, verdiende