52
En hoe ging het in de oorlogstijd?
“Mijn broer Jan (1926) zat eerst op het seminarie in Driehuis Velsen.
Door de oorlog moest dit verkassen naar Arnhem. Toen de oorlog
daar erger werd (slag om Arnhem) moesten alle leerlingen naar huis.
Hij kwam naar Castricum met de trein en vandaar lopend naar huis.
Tijdens de oorlog waren mijn grote broers Bart (1918), Willem (1919)
en Kees (1925) steeds thuis. En zo rond 1944 kwam Jan dus ook
terug van het seminarie. Ook mijn zussen Bets (1920), Geertje (1922)
en Gré (1928) woonden nog thuis. Na de oorlog moesten Kees en
Jan dienstplicht vervullen. Kees bleef in Nederland. Omdat hij heel
snel kon hoofdrekenen, kreeg hij een plek bij de Lichtmeetdienst. Jan
werd uitgezonden naar Indië. Hij had in Nederland al Maleis geleerd
en pikte de taal daar heel vlug op. Omdat hij een goede handelsgeest
bezat, werd hij aangesteld als degene die voor de manschappen
voedsel moest kopen bij de lokale bevolking. Wat ik zelf nog wel weet
te herinneren is dat achter in de stal een fornuis stond, daar kookte
mijn moeder in de oorlog op. Altijd genoeg, zodat mensen uit
bijvoorbeeld Amsterdam die erom kwamen vragen, eten konden
krijgen. Ook bleven die mensen weleens in de stal slapen. De
Duitsers hebben hier ook wel hun paarden in het land laten grazen en
ze moeten hier dan ook ergens geslapen hebben, maar waar weet ik
niet. En ze hebben ook paarden van mijn vader meegenomen.”
Achter vlnr: Geertje, Kees, Bart, Bets, Willem, Jan, Theo
Voor vlnr: moeder Jans, Gré, vader Jaap