verslechtering van de toch al niet zo'n goede atmosfeer. Het was net
schreeuwde ik: "kijk jij maar naar je eigen, jij was een vriendje van
Hitler en Mussolini. Erger is er niet." En daarmee had ik de zaak
in woede opstond, bulderde hij: "Eruit! Ik wil jou nooit meer zien."
hij een richting aan. Zijn lichaamstaal zei: "Je redt je kont zelf maar,
sufferd." Ja, ik was stom geweest, Ruzie maken met de rechter is
het stomste dat je kunt doen, Ik baal er nog van,
met een grijns op zijn porum: "Ben je weggestuurd?"
"Ja zo is het", antwoordde ik. "Moet ik nou bij jou wezen?"
"Dat hangt er vanaf", vervolgde de vorst van de hel. "Waarom ben je
weggestuurd?" En ik verschafte hem een overzicht van alle
zei: "Is dat alles? Je denkt toch niet dat je daarmee bij ons kan
op je ziel hebben. Het spijt me wel, maar je bent afgekeurd".
"Ja, maar...", sputterde ik nog tegen, "Wat moet ik dan?"
"O", zei een behulpzame duivel, "er is hier nog een verblijf van
dakloze zielen, ga daar maar heen". En terwijl hij zo sprak, zag ik
7
als op aarde, als een depressie zich gaat uitdiepen, heeft het
meestal nare gevolgen. Die gevolgen lieten niet lang op zich
wachten, De statige kerkvorst verloor zijn geduld en begon mij
kwaliteiten toe te dichten waarvan ik zelf niet wist dat ik ze bezat, Ik
zou brutaal zijn en onbeschoft, Ook wist ik me niet te gedragen bij
hooggeplaatste personen, En zo had hij nog een koker met hele en
halve leugens, Iedereen kan begrijpen dat het vurige verlangen om
in de hemel te komen al aardig was gedoofd, Ik verloor mijn
zelfbeheersing en met mijn wijsvinger in zijn richting wijzend,
grondig verpest, Met uitgestrekte arm naar buiten wijzend, terwijl hij
Een paar potige vrijwilligers voltrokken het zojuist uitgesproken
vonnis en plaatsten mij in de troosteloze Nihil-streek, Ik stond weer
waar ik begonnen was en hoopte dat ik de quizmaster zou treffen
om mij te helpen, En dat lukte, Hij keek alsof hij stond te kauwen op
de resten van een zure haring, Hij had kennelijk meegeluisterd
daarbinnen, Ik vroeg hem waar de hel was en zonder aarzelen wees
Toen ik daar aankwam stond Beëlzebub in de poort en vroeg mij
euveldaden waarvan ik werd beschuldigd, Hij begon te lachen en
binnenkomen, hè? Nee joh, je bent een lichtgewicht-zondaar, daar
hebben wij hier geen plaats voor, Hier moet je een lekker laagje roet