van verlichting. Hij zei: "Oh Roosje, wat zie je er goed uit". kwam binnen en vroeg: "En Roosje smaakt het?" En wij allemaal: "Ja hoor heerlijk, het smaakt goed". En eerlijk, het was een schat 60 kleur op kwam! Toen wij terugkwamen slaakte mijn vader een zucht Dat was mijn contact met Jan Brasser alias W itte Ko. Maar ik wist veel dingen, die hij deed, omdat ik veel en goed luisterde. Dingen, die niet voor mijn oren bestemd waren. Niek Bult kende ik dus ook goed. Hij was de contactman tussen goud en eten. Nadat ik met Jan Brasser bij die aardbeienvelden was geweest, wilde mijn vader daar ook wel eens heen. Het was tegen donker en nu durfde hij wel, want ze zouden toch niemand tegenkomen. Hij op weg, maar hij kwam niet verder dan de achtertuin, want hij zakte door de grond of hij viel in een kuil met gier of mest, of wat dan ook. Tot aan zijn nek zat hij onder! En stinken! Die aardbeienvelden heeft hij nooit gezien. Ko Hollander had echter een tamelijk lange tong. Nee, niet dat hij fout was, maar hij praatte wel eens ondoordacht en dat kon gevaarlijk zijn. Het adres werd onbetrouwbaar en wij moesten weg. Wij kwamen terecht bij een onderwijzer, ook in Limmen, die heette Veenendaal. Ik had natuurlijk helemaal geen onderwijs meer. De lagere school heb ik niet afgemaakt. Die onderwijzer had een flinke bibliotheek en ik heb mij echt wezenloos gelezen. Ja, ik heb veel ingehaald. Die onderwijzer had een vrouw, die was niet goed, niet helemaal gezond bedoel ik. W at zij precies had, weet ik niet. Wij zaten daar met vijf mensen ondergedoken. Ik zat de hele dag te lezen of te jokeren, want die dagen moesten wel om. Een erg goed mens, die Veenendaal. Die vrouw kende ik niet zo goed. Af en toe mocht ik naar haar toe. Zij lag op bed, met een bandje om haar hoofd. Die vrouw was helemaal Esperanto-gek. Dus ging ik ook Esperanto lezen. Vanuit bed riep ze de gekste dingen naar haar man. Dan riep zij bijvo orbeeld: "Man! Ik heb koude ogen!" En dan zei hij: "Ja vrouwtje, ik kom er aan", en dan had hij een natte doek bij zich voor haar ogen. Of ze riep: "Man! Ik heb honger!" en dan maakte hij wat klaar en dan zei hij: "Doe je mondje maar vast open!" Eh ja, God, die man kookte dus. Mijn moeder mocht de keuken niet in. Hij kookte witte bonensoep. Nou, die bonen waren steen- en steenhard. Helemaal niet erg, als niemand er maar wat van zegt. Hij van een man, hoor. Maar ik was een beetje melig en ik keek naar mijn broer, maar dat had ik beter niet kunnen doen want ik schoot in de lach en kreeg de slappe lach. Maar dat kon natuurlijk niet. Ik

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 2013 | | pagina 61