oudheid liet men altijd een stuk grond 'rusten', dresliggen werd dat 21 genoemd. Zo lag ook wel eens een akker leeg om te rusten en groeiden er alleen wat lage onkruidplantjes. Daarop konden wij voetballen en andere sportieve dingen doen, zoals haasje over, hakmes'vork'en'lepel, en een spel dat bij ons werd gespeeld en dat behendigheid vereiste. Dat was 'zuringen'. Net als bij haasje over stond een man gebukt. De eerste springer had zijn pet opgerold op zijn hoofd liggen, om die tijdens de sprong voor hem uit op de grond te werpen. Zelf moest hij doodstil blijven staan waar hij met zijn voeten neerkwam. Zijn taak was het om zijn pet te pakken tussen zijn tanden, dus met zijn handen naar de grond. Inmiddels was de bok opgestaan en keek dus met zijn gezicht naar de rug van de springer. Als die met zijn pet tussen zijn tanden weer op de benen stond, met zijn rug naar de bok, was het zijn taak om zijn pet langs de bok te smijten, maar het was de taak van de bok om die pet te pakken. Als dat lukte had hij gewonnen, en werd de springer die faalde, de bok. Sommige jongens waren er erg goed in om m et schijnbewegingen de bok te slim af te zijn. Piet Zeeman was daar bijzonder goed in. ekening van Joris van Stralen Herinneringen van de familie Zomerdijk Als je een vergrootglas had, legde je dan een stukje mica eronder zodat de zon door dat vergrootglas op dat mica scheen. D an ging

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 2012 | | pagina 22