hij, "je moet naar Olekiste Waai". D an moet je met trein 14 want het alles: orchideeën, rozen, fresia's, Denen zijn echt een gastvrij volk. 's een bed fresia's aan het werk waren, net alsof we in een winkel auto's, fietsen. En dat vaders achter de kinderwagen liepen en de 13 bedrijf lag aan de rand van de stad. Die D eense uitspraak is zo totaal anders. Zo kwam ik bij een prachtige bloemenkwekerij. Er werkte daar zo'n vijftig man. Ze kweekten van anjers en prachtige varens voor in boeketten. Ik kon daar samenwerken met Thorsen, een boerenzoon. Hij was daar ook in dienst en sprak goed Engels. Thorsen was getrouwd met Ellen; zij sprak ook Engels. Zij hadden drie kinderen. Daar had ik geluk mee, want ik werd vaak bij hen thuis uitgenodigd. Morgens om zes uur stond ik op om uit een Deens-Engels woordenboek woordjes te leren, maar daar kwam ik niet ver mee. Als er in de kantine gesproken werd, dan snapte ik daar niets van! Daarom deden Thorsen en ik, als we bijvoorbeeld in waren, waar ik dan boodschappen moest doen. Op die manier leerde hij me het conversatie-Deens. Zodoende kon ik me al gauw vrij aardig redden. Het eerste dat ik daar kocht was een radio om Nederland te beluisteren, en een fiets. Thorsen ging wel met me mee. Hij hielp me altijd. W at mij opviel in Kopenhagen was dat de kleding zo fleurig was. In het calvinistische Nederland was alles nog zwart: de kleding, vrouw ernaast met een sigaartje in het hoofd. In Nederland rookte een vrouw vast niet buiten en vaders achter de kinderwagen; ja, nu wel, maar in 1947 niet. Aan de rand van Kopenhagen had je volkstuintjes en daar werkten de mensen op zondag in. Dan hadden

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 2012 | | pagina 14