Jaargang nr. 24 2010
een paar turfjes voor ons af. De steile wanden van de greppels, die
bij het steken overbleven, waren ideaal voor zwaluwen, die in grote
aantallen hun nesten erin bouwden.
De grootste buit aan brandstof was in de laatste periode van de
oorlog, toen de Duitsers met spoed vertrokken. Op een dag kwam
bakker Lammert de Jong mijn vader vertellen dat de Duitsers de
voorgaande avond vertrokken waren uit de garage van Gerrit
Winder, zijn buurman. Zij hadden in de garage een voorraad
antraciet achter gelaten, keurig verpakt in handzame papieren
zakken. Mijn vader gaf bakker de Jong de raad deze voorraad met
spoed naar zijn eigen huis over te brengen, voordat er weer Duitsers
in de garage zouden komen. De Jong liet weten dat veel te riskant te
vinden. 's Avonds laat, na spertijd, zijn mijn vader en ik de zakken
gaan ophalen. Wij hebben er een tijd lang lekker van gestookt. Twee
dagen later kwam de Jong verontwaardigd vertellen dat onverlaten
de antraciet meegenomen hadden.
Eten werd door mijn vader bij elkaar gescharreld bij bevriende
boeren in Limmen en in de Noord. Ook werd er eten uit de
gaarkeuken bij Winder gehaald. De kwaliteit van dit eten was niet
geweldig. Het "vlees", dat er soms in zat, was afkomstig van
afvalbotten uit de keukens van de Duitsers. Van deze botten werden
nog wat resten vlees geschraapt, waarmee de maaltijden werden
verrijkt. Ik herinner mij nog goed de smulpartijen toen Jan Bult een
varken geslacht had en wij daar een stuk van kregen. Toen geen
zorgen over te vet eten; het kon niet vet genoeg zijn.
Al met al waren mijn ouders in staat om ons behoorlijk te voeden en
soms ook nog voedsel te geven aan passanten die van de steden
naar de Noord trokken om eten te zoeken.
Ook kan ik mij herinneren, dat er een keer een Rus aan onze
achterdeur stond, die probeerde duidelijk te maken dat hij erge
honger had. Hij was een van de Russische krijgsgevangen, die een
bovengrondse telefoonlijn voor de Duitse Wehrmacht moesten
aanleggen, die den Helder met het zuiden moest verbinden. De
Russen werden door de Duitsers als "Untermensche" beschouwd,
die je best kon uithongeren en mishandelen. De man was ongezien
(of met goedvinden van een redelijke Duitse bewaker) op zoek naar
voedsel gegaan. Het brood dat mijn ouders hem gaven nam hij mee
om met zijn Kameraden te delen.
54