Jaargang nr. 21 2007
bracht, zodat het licht niet direct op je af kwam, en voor sfeer zorgde. En dan waren
er de stormlampen. Die kon je ook buiten gebruiken, zelfs met harde wind. Maar dat
werd de molen "de Mol" van Piet Wezelenburg in 1916 noodlottig: maar daarover
later.
Die stormlampen waren voorzien van stevig glas en daarover- heen stalen spaken
zodat zij tegen een stootje konden.
Op de openbare weg werd langzaam maar zeker verlichting verplicht gesteld.
Rijtuigen moesten verlichting voeren. Vaak waren dat kaarslantaarns, maar soms
ook olie of carbid- lampen. Ook auto's waren daarmee verlicht. De dynamo moest
nog worden uitgevonden maar dat betekende voor de fietser dat hij in het donker
toch verlichting moest voeren. Dat werd altijd een gemedder met carbid, want als je
er teveel water op gooide was je carbid "verzopen". zoals dat werd genoemd, te
weinig dan kreeg je ook geen gas.
Je kunt je indenken wat een vooruitgang de mensen ervoeren toen er elektrisch licht
werd aangelegd in Limmen.
Ik herinner me nog wat Dorus Keyzer mij vertelde uit die tijd. Dat ging als volgt: "Bijna
iedereen liet dat prachtige kunstlicht aanleggen natuurlijk en ook Ljpie, zoals het
vrouwtje werd genoemd. Nu was het zo dat de monteurs die het hadden aangelegd
wel snapten dat die nieuwigheid wel even moest wennen en dat er dan ook wel eens
foute dingen mee konden gebeuren. Daarom gingen de monteurs later nog even de
huizen langs om te vragen of alles goed was en of er nog vragen waren.
En zo kwam de monteur ook bij Ljpie. Nou, die had beslist geen klachten, want op
de vraag van de monteur of ze er tevreden mee was antwoordde de goede vrouw:
Man skei uit, jolle hewwe ut vlede week an estoke, en ut brand nog.
Bij een ander, waar de monteur aan de huisvrouw vroeg waar zij het lichtpuntje in het
zgn. achterend wilde hebben antwoordde
10